Malplaquet hadden de Hollanders echter geen behoefte, en zelfs
een volledige zegepraal kon, nu het najaar reeds in het land was,
onmogelijk de voordelen opleveren, welke men er in het begin van
de veldtocht van mocht verwachten. Landrecies zouden de bond
genoten nog kunnen innemen, doch in de winter zouden de Fransen
ruimschoots tijd hebben hun verliezen te herstellen, gelijk reeds
zo menigmaal was voorgekomen.
De Gedeputeerden, hoewel zij niets voor de operatie voelden,
vroegen de generaals te mogen raadplegen. Na een paar uur met
Tilly en de andere generaals beraadslaagd te hebben, berichtten zij
de opperbevelhebber, dat dezen zoveel bezwaren maakten, dat zij
geen mogelijkheid zagen de actie te ondernemenzij stelden hem
echter voor zelf met de generaals te gaan spreken en hun de zaak
voor te leggen. Eugenius wees dit min of meer stuurs af, zeggende
dat het toch 'ein vergebenes Wesen' was en men op die manier
nog meer tijd verknoeide.
Hiermee was uitgemaakt dat ook Quesnoy en Bouchain ver
loren zouden gaan. Eugenius beduidde de Gedeputeerden, dat er
verder niets te doen viel dan voor de foerage te zorgen, en Rijssel,
Doornik en Meenen afdoende te voorzien. De beide tegenstanders
bleven voorlopig in hun posities x).
Aan de zijde der bondgenoten bepaalden de krijgsbedrijven zich
tot het bemoeilijken van de tegenpartij bij het foerageren, wat tot
enige ruitergevechten aanleiding gaf. Zij maakten hierbij gebruik
van de omstandigheid, dat de Fransen de foerage op vrij grote
afstand moesten halen, omdat de streek rondom Quesnoy door het
langdurig verblijf der geallieerden was kaalgegeten.
Enige malen hadden dezen hierbij succes. Een afdeling van de
Keizerlijke Kolonitz huzaren had reeds 30 Augustus bij Bethune
een ontmoeting, waarbij een vijftiental gevangenen en ruim 100
paarden in haar handen vielen.
De Keizerlijke generaal Althann versloeg 17 September in de
omtrek van Condé een afdeling cavalerie en voetvolk van Broglie,
welke tot dekking van een grote foeragering was aangewezen, en
verkreeg hierbij ongeveer 60 gevangenen en meer dan 300 paarden.
P Eugenius aan Karei VI, 11 September, en aan Sinzendorf 12 September (Feldzüge, Supplement
274 vlg). Gedep. te velde a.d. St.Gl. 12 September I.e.
De gang van zaken was voor Eugenius geen verrassing: 'Das bisherige Aufführen dieser Leute hat
mich keines Besseren als jetzt erfolgte versichert, allermassen ich mir auch, dass es also ergehen
werde, wohl eingebildet habe'Wij denken in dit verband ook aan de weinige spoed welke met de
mars naar Bergen is gemaakt.
230