Ook van de Deense cavalerie wordt in deze tijd een soortgelijke
actie met gelukkige uitslag vermeld 1).
Voor Quesnoy waren intussen de loopgraven reeds geopend;
het beleg van deze stad zal thans voor de tweede maal onze aandacht
TWEEDE BELEG VAN QUESNOY;
INNEMING VAN HET FORT KNOCKE
Bij het eerste beleg van Quesnoy had de stad i 2 dagen na het
openen der loopgraven de vlag moeten strijken, en het liet zich
aanzien dat, nu de Fransen zich opmaakten haar te heroveren, de
tegenstand eerder van kortere dan van langere duur zou zijn. Had
de bezetting toenmaals uit 10 bataljons en een regiment dragonders
bestaan, thans was zij niet sterker dan 6 bataljons, namelijk 2 van
Sturler en die van Wolfenbuttel, Douglas, yvoy en Eltz,
door elkaar niet sterker dan 300 tot 3^0 man. Daarbij kwam een
120-tal kanonniers, bombardiers en mineurs, zodat de gehele
sterkte ongeveer 2020 man moet hebben belopen2).
Gouverneur der vesting was yvoy, de kwartiermeester-generaal.
Hij was op zijn verzoek in Juli als zodanig benoemd, niet denkende,
dat hij van zijn waardigheid slechts kortstondig genoegen zou heb
ben. Overigens was de verdediging hem zeker wel toevertrouwd.
Pelet zegt van hem: 'c'etait un religionnaire francais qui avait passé
au service des Etats Généraux, et aussi expérimenté dans l'art
militaire que zélé pour ses nouveaux maitres' 3).
Aan de vestingwerken waren sedert de inneming van Juli enige
verbeteringen aangebracht. Als zodanig wordt genoemd een voor
werk voor de redoute buiten de Porte de la Forêt, waar de midden
attaque was geweest, alsmede een 'contregarde' met bedekte weg
tussen de Porte St. Martin en de Porte Valenciennes. Met dit laatste
HOOFDSTUK XIII
(Zie schetsen nr 10 en n)
Feldzüge 226. 227.
De regimenten Douglas en Wolfenbuttel waren met resp. 336 en 263 man uit het gevecht bij
Denain gekomen, en blijkbaar nadien in Quesnoy gezonden. Staat van het garnizoen bij Pelet £24.
Het eerste is onjuist, daar zijn vader Maximiliaan reeds in 1673 commissie ontving als kwartier
meester-generaal in dienst der Republiek (J. H. Hora Siccama, 'Aantekeningen en verbeteringen
op het register op de Journalen van Constantijn Huygens den zoon', Amsterdam 1915, p. 368).
231