voor de Republiek zo voordelige barrière-traktaat van 1709. In
deze hoop zag de regering van het Binnenhof zich deerlijk bedrogen
alras bleek, dat zij meer met tegenkanting van Engelse dan van
Franse zijde had te kampen.
De onderhandelingen, in Januari 171 2 geopend, verliepen traag
ook Frankrijk betoonde zich, nu het de steun van het Britse mi
nisterie achter zich voelde, weinig toeschietelijk. Volgens hetgeen
de Engelse regering voorspiegelde (in de rede der koningin van
17 Juni) zou de barrière slechts verminderd worden met twee of
ten hoogste drie steden; daarenboven zou Frankrijk voor het
slechten van Duinkerken worden schadeloos gesteld met een der
barrièresteden, waarvoor men het oog op Rijssel had gevestigd.
Engeland toch zag deze belangrijke handels- en industriestad niet
gaarne in Staatse handen. Op grond van een en ander verlangde
Lodewijk xiv Rijssel, Doornik, Condé en Maubeuge. Bij afstand
van eerst- en laatstgenoemde stad legden de Staten zich vrij spoedig
neer; ook Condé lieten zij tenslotte vallen, maar aan Doornik, dat
de Schelde beheerste en waarvan de afstand inderdaad een fatale breuk
in de barrière zou hebben betekend, hielden zij hardnekkig vast1).
Zoals reeds ter sprake kwam hielden de Staten, ook zelfs na de
afscheiding der Engelse troepen op 16 Juli, vastbesloten de zijde
van Oostenrijk, en hun Gedeputeerden die van Eugenius. Een
ommekeer in de verhoudingen bracht echter op het einde van Juli
de slag bij Denain, waarop het fatale verlies van Marchiennes en de
opheffing van het beleg van Landrecies al spoedig volgden. Het
vertrouwen in de mogelijkheid aan Oostenrijkse zijde de over
winning nog te kunnen bevechten verdween; dit bleek al spoedig
toen de Staten weigerden in een nieuw verbond met de keizer te
treden, gelijk Eugenius zo herhaaldelijk en vurig bepleitte.
Frankrijk daarentegen voelde zijn positie sterker worden en
sloeg een meer zelfverzekerde toon aan. Ziende de voorspoedige
gang van zaken op het oorlogsveld, verkozen des konings vertegen
woordigers weldra, in afwachting van de verdere ontwikkeling, de
onderhandelingen met de Republiek voorlopig te staken. Het
voorwendsel hiertoe verschafte in Augustus 171 2 een op zich zelf
Lamberty VII-4^^, 518, 519. Geikie-Montgomery 280, 282. Over Rijssel: Hop aan Heinsius,
Rijssel 25; Augustus 171 2 (Heins. arch. 1707). Voor de onderhandelingen over de barrière zij in het
algemeen verwezen naar het juistgenoemde werk van R. Geikie en Isabel A. Montgomery 'The
Dutch Barrier', Cambridge 1930, Chapter V en VI.
P. Geyl: Nederlands staatkunde in de Spaanse Successieoorlog (Mededelingen der Kon. Academie
v. Wetenschappen afd. Letterkunde, Dl. 68, serie B nr. 6, Amsterdam 1929). G. Slothouwer: Het
einde onzer grootheid, in Bijdr. Vad. Gesch. en Oudheidkunde, 3e reeks, 7e dl, p. 183—221hierin
wordt het standpunt der voornaamste staatslieden der Republiek (Slingelandt, Goslinga e.a.)
kenbaar gemaakt.
2^7