lijke, waarschijnlijk door Slingelandt opgestelde preambule, werd nog volop met een nieuwe veldtocht rekening gehouden. Met kracht drong de Raad aan op het aanzuiveren der achter stallige consenten, het voorzien der magazijnen en recrutering der regimenten. Te meer was hiertoe aanleiding omdat bekend was dat Frankrijk omvangrijke toerustingen maakte om vroegtijdig met een sterke macht te velde te komen x). Onder meer was bekend geworden dat Frankrijk voor de aankoop van 30 000 paarden had gecontracteerd, waarvan 17 000 met handelaren uit Brussel Voor de Staten was dit reden alle paspoorten voor de uitvoer van paarden in te trekken en een nieuw uitvoerverbod uit te vaardigen. Ook werden strenge ver bodsbepalingen vastgesteld tegen de levering van graan en foerage aan de vijand te Namen en elders, wat in het land van de Boven-Maas op ontoelaatbare schaal plaats had. Met Tilly en Dopf confereerden de Staten in Den Haag over de verder te nemen maatregelen. In Bergen moest een voorraad foerage vervangen worden, welke de Fransen in brand hadden gestokeneen tegenhanger van de aanslag te Arras in het afgelopen voorjaar. Voor de recrutering werd 800 000 gulden bestemd, en bepaald werd dat de regimenten tegen 2 3 Maart voltallig moesten zijn. Als resultaat van de conferentie met de generaals werd besloten tegen 10 Maart een korps van 23 a 30 bataljons en 30 a 60 eska drons tussen Mechelen en Brussel te verenigen. Van den Berg, die nog steeds als lid der 'Conferentie' te Brussel resideerde, werd aangeschreven te zorgen dat ook de Spaanse troepen tijdig gereed zouden zijn, en aan de regeringen wier troepen in de Rijn streek en verder in Duitsland overwinterden, werd verzocht, deze tegen 1 April naar de Maas te zenden 2). Reeds 1 December 171 2 geven de Staten hun gezant te Weenen, Hamel Bruynincx, opdracht, bij de keizer op tijdige overkomst van Eugenius van Savoye aan te dringen. De keizer toonde zich hiertoe gaarne bereid; Eugenius eveneens, doch niet onvoorwaar delijk. Reeds tijdens de laatste veldtocht had hij zich vast voorge nomen het bevel slechts op zich te nemen indien hij dit ook werke lijk kon uitoefenen. Dit laatste sloeg op de 'auxiliaire' troepen, doch niet minder op de verhouding tot de Gedeputeerden. Over de 'ordinaris' Gedeputeerden had de prins in het minst niet te klagen, doch des te meer over 'eenige heeren, dewelke extra- Lamberty VII—289, 3 10. 2) Lamberty VII-31^, 316; id. VIII 4, s, 8. Seer. Res. St. Gl. 16 Februari 1713 (St. Gl. 23^8). Pelet £34. 262

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 288