ordinaris nae derwards waeren gesonden geworden', gelijk Hamel Bruynincx berichtte. Deze verzekerde echter dat de Staten gaarne 'aengenaeme en reckelyke persoonen' aan de prins zouden toevoegen. Nog vele malen drong de gezant op 's prinsen overkomst aan, doch deze werd telkens uitgesteld. Naarmate de gebeurtenissen op diplomatiek terrein voortschreden nam aan het Keizerlijk hof ook de twijfel toe of het vertrek van Eugenius en van Keizerlijke troepen naar de Nederlanden nog nodig of wenselijk was. De 3e Maart namen de Staten nog een resolutie om Eugenius' overkomst te 'urgeren', en zelfs de 26e dier maand informeert Hamel Bruynincx nog 'wanneer Syne Hot. eygentlijck staet maeckte sig naer Den Haeg op reyse te begeven'het stond toen echter reeds lang vast, dat diens tegenwoordigheid aan de Rijn, doch niet in de Nederlanden van node zou zijn1). Een der voornaamste redenen, welke een nieuwe veldtocht in de Nederlanden ondoenlijk maakte, was zeker het onvermogen te voorzien in de betaling der toepen, die voorheen in Engelse soldij waren geweest. Bij het begin van het jaar hadden deze niet minder dan 2y2 miljoen gulden aan achterstallige soldij te vorderen. De Staten werden dan ook letterlijk bestormd met brieven en memo ries, enerzijds van de commandanten, die waarschuwden voor oproer of het verlopen van hun troepen, anderzijds van de betrok ken regeringen, die dreigden met het terugroepen van hun contin genten. In Februari weigerden inderdaad reeds twee Saksische bataljons in Doornik dienst te doen. De toestand was niet zonder gevaar, als men bedenkt dat deze troepen verschillende belangrijke vestingen in handen hadden. Anderzijds kon men ze bij een nieuwe veldtocht onmogelijk missen. In deze nood besloten de Staten alvast ij/2 miljoen gulden onder de 'auxiliaire' troepen te verde len. Het geld voor dit en andere doeleinden zou wederom uit een loterij worden gevonden. De vorige was namelijk zo goed geslaagd, dat men thans besloot het bedrag der loten van drie op zes miljoen te verhogen. Wel een bewijs dat het geld in particuliere kassen niet zo schaars was als de schrijnende nood van 's Lands schatkist zou doen verwachten 2). Doch ook verder zou men de voormalig-Britse krijgslieden moeten bezoldigen. Het gehele hiertoe nodige bedrag werd ge raamd op zes miljoen rijksdaalders. Daar de meeste principalen en Weensche Gezantschapsberichten, uitg. d. De Pater en Von Antal, R.G.P. 79: brieven van Hamel Bruynincx a.d. St. Gl. 17 December 1712, 11 Januari 1713 en volgende. Seer. Res. St. Gl. 3 er> 13 Maart 1713 Lamberty VII-310; id. VIII p. £—7. Staat van de achterstallen aid. p. 6. 263

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 289