genoeg ging. Zo stelde Friesland voor, de gehele cavalerie af te
schaffen, als in vredestijd overbodig, of althans de paarden te ver
kopen en de compagnieën onbereden te maken. Het fraaie plan
vond geen ingang, omdat men niet wilde dat Frankrijk en andere
vreemde mogendheden alle paarden zouden opkopen. Het was
toch reeds bekend dat Franse agenten het land doorkruisten tot het
aanwerven van afgedankte soldaten en het voor geringe prijs aan
kopen van dito paarden.
Het gehele jaar en het volgende duurde het geschrijf en getwist
zonder dat men tot overeenstemming kwam; eerst in November
17i 5 werd de legersterkte vastgesteld op 40 281 man. In 1717 werd
het aantal nogmaals verminderd, en wel tot 34 034. man x).
Met de legervermindering was men rijkelijk snel van stapel
gelopen, in aanmerking genomen, dat een groot deel van Europa
nog in de wapenen stond. Allereerst gold dit van Oostenrijk en
Frankrijk. De Keizer toch handhaafde zijn eis van een barrière aan
de Boven-Rijn, en wenste noch aan de verdeling van Opper-Gelder,
noch aan het barrière-traktaat zijn zegel te hechten. Zo stonden
Eugenius en Villars in 1713 nogmaals tegenover elkander. De
veldtocht verliep voor Oostenrijk ongelukkig. Ook het talent van
Eugenius was niet toereikend om de vele leemten en gebreken te
verhelpen, welke het gevolg waren van de schraal voorziene
Oostenrijkse schatkist en de bonte samenstelling van het Rijks-
leger, gepaard met het ontbreken van enige toewijding van de zijde
der Rijksvorsten. Eugenius kon niet beletten, dat het veelbelegerde
en veel ingenomen Landau, de modelvesting van Vauban, verloren
ging, en dat Villars hieraan in November, na een langdurig beleg,
nog de inneming van Freiburg toevoegde. Deze ongunstige gang
van zaken deed de Keizer eindelijk de conferentietafel boven het
slagveld verkiezen.
Villars en Eugenius, door hun souvereinen gemachtigd,
openden in November 1713 besprekingen in het slot te Rastadt,
welke de 7e Maart van het volgend jaar leidden tot de gelijknamige
vrede. Lodewijk xiv stond Kehl en enige andere plaatsen aan de
Rijn af, doch behield Straatsburg en Landau. De Keizer bleef in het
bezit van Napels, Milaan, Sardinië en de havenplaatsen aan de kust
van Toscane die tot voor kort in Frans bezit waren geweest. Zo
legde deze vrede de grondslag voor de overheersende positie van
Oostenrijk in Italië, waaraan eerst de oorlog van 1866 een einde
zou maken. In September van hetzelfde jaar tekenden de beide
268
Lamberty VIII, 230 vlg.Wagenaar XVIII p. 39, 126, 136, bijvoegsels en aanmerkingen p. 27.