komen van kerken. Voor het onderhoud der plaatsen en de kosten der bezetting werd de Staten een jaarlijkse vergoeding van i 2 50 000 gulden toegekend. Voor de bezetting der vestingen in de Zuidelijke Nederlanden zou 3^ 000 man worden bestemd, waarvan de Republiek 2/5, Oostenrijk 3/5 zou leveren. Aldus luidden de voor naamste bepalingen. Daar bovendien was bepaald dat de werken van Hoei en Luik zouden worden geslecht, besloeg de barrière dus, afgezien van Namen, slechts het frontier tussen de kust en de Schelde. In het Overkwartier kwamen behalve Venlo en het fort St. Michiel nog Stevensweert en het ambt van Montfort aan de Repu bliek; de Keizer behield, ter verbinding van de Zuidelijke Neder landen met Duitsland, Roermond met enig aangrenzend gebied; de rest van Opper-Gelder kwam aan Pruisen1). Het was dus tenslotte slechts een gedeeltelijke beveiliging die de Republiek had verkregen. Dat de barrière zichzelf reeds in deze tijd had overleefd is echter een mening, waarmee wij niet kunnen in stemmen. Integendeel had de afgelopen oorlog het belang der vestingen, en vooral van die welke de rivieren beheersten, meer dan voldoende aangetoond. Zij diende om de Republiek tijd te ver schaffen tot het op oorlogsvoet brengen van haar strijdkrachten en frontieren, en gezien haar regeringsstelsel en de gewoonte van verwaarlozing der weermacht in vredestijd was een dergelijke termijn van voorbereiding zeker niet overbodig. Dat Maurits van Saksen in later dagen alle barrièresteden in belachelijk korte tijd innam, is geen argument tegen de barrière als zodanig, doch slechts het gevolg van nalatigheid in het besteden van gelden tot haar instandhouding en uitrusting, alsmede van het in een lange vredesperiode gedaalde moreel der garnizoenen. Daarentegen verdient opmerking, dat de maarschalk het toch nog nodig achtte, al deze steden de eer van een beleg aan te doen. In één opzicht heeft zij echter zeer zeker nadelig gewerkt. Haar betekenis werd overschat, en zij gaf, ondanks de doorgaans slechte toestand waarin zij verkeerde, een ongegrond gevoel van veiligheid. De vesting bouwkundige Cornelis Redelijkheid schildert in een zijner ge schriften de verslagenheid, die in de Republiek heerste toen Jozef ii in de tachtiger jaren deze voormuur deed ontruimen en de werken slechtte. Een van de grondpeilers van ons onafhankelijk volksbestaan, zo luidde de volksopinie, was weggevallen. In werke lijkheid was de rust die de Republiek afgezien van de storing door 1) de barrièrevestingen behoorde thans ook Warneton, dat men als een voorpost van Meenen kan beschouwen. De tekst van het derde barrière-traktaat o.a. bij Wagenaar XVIII, p. 81-90. 270

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 296