HET STAATSE LEGER. OVERZICHT VAN DE STERKTE Ten tijde van de vrede van Rijswijk telde het Staatse leger 46 009 man. Bij de dood van Karei n van Spanje, 1 November 1700, was de sterkte een weinig minder, namelijk 44 992 hoofden, met naar verhouding zeer zwakke bereden troepen, te weten 4 joo ruiters en een kleine 1 600 dragonders tegen bijna 39 000 man voetvolk. De omstandigheid dat de bereden wapens de 'duurste' waren, als mede de noodzakelijkheid van het bezetten van talrijke vestingen zullen hieraan niet vreemd zijn geweest. Intussen zal het overbodig zijn er aan te herinneren dat de op de staten van oorlog prijkende sterktecijfers belangrijk hoger plachten te liggen dan die van de werkelijk aanwezige 'hoofden'de oorzaak van deze bedenkelijke toestand moet enerzijds gezocht worden bij nalatigheid der be trokken provinciën in het voldoen van de consenten, anderzijds bij misbruiken bij de betaling, waarbij de kapiteins zich verrijkten ten koste van de soldaat, inzonderheid door allerlei kortingen. De stoot tot een ommekeer in de sedert de vrede van Rijswijk gevoerde politiek op bewapeningsgebied kwam van Franse zijde in de vorm van de be ruchte overrompeling van de barrièresteden in de nacht van 4 op 6 Februari 1701 Met grote kracht en voortvarendheid werd thans de legeruitbreiding ter hand genomen. Allereerst door middel van een recrutering van ruim 17 000 man, voorts door oprichting van niet minder dan 72 compagnieën cavalerie en 163 compagnieën voetvolk, te zamen 15 000 man. Ook dit was niet toereikend voor de behoefte der Republiek; op grote schaal werden bij capitulaties of 'conven ties' troepen van vreemde mogendheden 'overgenomen'met name van Anspach, Mecklenburg, Hannover en Zeil, Hessen-Kassei, de Palts, Denemarken, Munster en Pruisen, totaal om en bij de 28 000 man. Op het einde des jaars was het leger der Republiek zodoende aangegroeid van de reeds genoemde 44992 man tot 104 625-, dus meer dan verdubbeld. (Zie bijlage 20). In het voorjaar van 1703 besloten de geallieerden tot een meer effectieve 'augmentatie', hierin bestaande dat de Staat en Groot-Brittannië hun aandeel elk met 10 000 man zouden versterken. Het dénombrement werd vastgesteld in de conventie van 30 Augustus, hoewel men reeds in Maart bezig was met het werven der vereiste troepen. Uit de lijst der augmentatie (bij Lamberty II p. 343) blijkt dat thans behalve de grote, ook een aantal kleine staten bij de voordelige soldatenhandel aan het bod kwam, zo onder anderen Saksen Gotha, dat zich een jaar te voren bij de Fransen had willen aansluiten. (Zie bijlage 22). In 1704 werd, bij een conventie van 2 1 Maart met Eberhard Ludwich, her tog van Wurtemberg, een korps van een regiment dragonders en drie regimenten infanterie door de Staten-Generaal overgenomen. Deze troepen ageerden de eerste vijf jaar in Zuid-Duitsland en Italië, eerst in 1709 traden zij in het Noordelijk oorlogstoneel op en streden bij Malplaquet en bij de belegeringen van Bethune en Quesnoy. In 1706, bij conventies van 23 en 26 Mei, werden samen met Groot-Brittannië enige troepen van Hessel-Kassel, respectievelijk van de Palts overgenomen. In het laatste geval kwam bij uitzondering een derde voor rekening van de Staten, twee derden voor die van Groot-Brittannië. In 1707 kwam het Hannoveraanse regiment dragonders van Bothmar (8 com pagnieën) in gemeenschappelijke dienst van Groot-Brittannië en de Staat. In het- 27S

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 301