De uiteindelijke sterkte van het leger kan men bij benadering als berekenen Nationale troepen (vlg. bijlage 2 2) Cavalerie Dragonders Voetvolk Zwitsers io 937 3 224 32 162 9 236 Overgenomen vreemde troepen (vlg. bijlage 23) Cavalerie Dragonders 73 599 6 762 3 938 Voetvolk en Zwitsers 31 if Troepen buiten de staten van oorlog Cavalerie (vlg. bijlage 24) Dragonders Voetvolk 768 2 000 2 698 Totaal 13466 J32 954 Tot het voetvolk op Holland behoren 200 man voor de Westindische com pagnie en 400 man stadstroepen van Amsterdam. Voorts behoren tot het voet volk 36 compagnieën mariniers op de vloot, elk van 200 man. Op een lijst van de vreemde troepen welke 'H. A. den Koning en daarna de koningin van Groot-Brittannië en H.H. Mog. in dienst hebben genomen in de jaren 1701- 1712' komen nog voor: de keurvorst van Trier met 3 bataljons (4112 man, 8 Augustus 1702) en de prins van Oettingen met 1 bataljon (630 man, 21 April 1712). Opgemerkt zij nog dat het regiment van Jean Cavalier, hoewel tot de Hollandse troepen gerekend, voor twee derden door Engeland en een derde door de Staat werd bezoldigd. Tenslotte 200 huzaren in vier compagnieën van elk 40 ruiters. Van belang zijn nog een tweetal staten van het totaal der geallieerde troepen in de Nederlanden. Daar de Keizerlijke troepen er op voorkomen moeten zij van 1708 of later gedateerd worden. Een van beide geeft de sterkte vóór het vertrek der Engelse troepen in 171 2, namelijk 218 bataljons en 284 eskadrons. Door de 'separatie' der Brits-Nationale troepen wordt dit 184 bataljons en 277 eskadrons, waarvan dan nog de garnizoenen van Douai en Marchiennes moeten worden afgetrokken. (Zie bijlagen 27 en 28). Deze Keizerlijken zijn geen eigenlijke huurtroepen. Wel was begin Januari 1709 een verdrag gesloten tussen de Keizer en de Zeemogendheden, hetwelk diende om te voorkomen dat deze troepen na elke veldtocht een lange mars naar huis zouden moeten maken. Derhalve werd bepaald, dat zij vanaf het betrekken der winterkwartieren tot het uitrukken voor de volgende veldtocht brood en foerage zouden ontvangen van de Staat en van Engeland, hetzij in natura, hetzij in geld. Het verdrag gold ook voor in Keizerlijke soldij staande Keurpaltsische troepen (1710). De brood- en foeragekwestie was een rijke bron van onenigheid, waarschijnlijk omdat de Zeemogendheden hun best deden deze last op de Zuidelijke gewesten af te wentelen. De overeenkomst werd een paar 278

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 304