met een onstuimige stormloop maar in de gewone pas, somtijds zelfs met ge schouderd geweer, ten einde het te vroeg vuren te beletten. Bij het vuren onderscheidde men het gelederenvuur en het pelotonsvuur. Bij het eerste was na elk salvo een derde of vierde deel der manschappen tijdelijk buiten gevecht wegens het ladenbij het pelotonsvuur vuurden de pelotons beurtelings, maar zodanig dat steeds slechts een klein aantal schutters met het laden bezig was; bij tien pelotons in de volgorde i, 10, 2, 9, enz. Somtijds vuurden slechts kleine afdelingen grenadiers, bij wijze van scherpschutters. Het is duidelijk dat slechts indien aan hoge eisen van geoefendheid, tucht en moreel wordt voldaan, er enige kans op succes in de aanval is. Het ontbreken van deze voorwaarden is volgens sommigen de reden dat de bevelhebbers zich tot de verdediging bepalen. Zeker is dat Frankrijk in de Nederlanden de oorlog zeer passief heeft gevoerd, totdat bij Malplaquet het bij Ramillies zo geslonken moreel zich herstelde. De Staatse troepen deden in juist en snel vuren voor geen andere onder. De traditie van de grote stadhouders leefde nog voort in de Republiek, als de bakermat van het exerceren en van strenge tucht, twee zaken die bij de bond genootschappelijke krijgslieden maar al te vaak zoek waren. Tenslotte enige punten betreffende de inwendige dienst van de generalestaf, uitvloeisel van de bepalingen van het reglement van Maart 1706. (Zie bij lage 33). ARTILLERIE Niet minder dan voor de cavalerie en infanterie draagt de tijd van de successie oorlog ook voor de artillerie het stempel van ontwikkeling en vooruitgang, gevolg vooral van de ervaring, in drie opeenvolgende oorlogen opgedaan, en die het aanzijn gaf aan vele verbeteringen op organisatorisch en technisch gebied. De vele belegeringen, welke in de toenmalige oorlogvoering een hoofdrol speelden, stelden de noodzakelijkheid van het 'zwarte Wapen' in het helderste licht, en men moet zich feitelijk verwonderen dat het zo lang duurde eer de artillerie in het leger voor 'vol' werd aangezien, en de grote verantwoording welke zij droeg, naar billijkheid gewaardeerd. Het opperbevel over de artillerie voerden van ouds de meesters-generaal, tevens kolonels van een regiment infanterie. Als zodanig diende de Branden- burgse generaal Julius Ernst van Tettau sedert 1694. In 1697 deed hij vrij willig afstand van zijn functie en hernam zijn plaats bij de infanteriein Novem ber 1703 sneuvelde hij in de slag bij de Spierbach. Zijn opvolger in November 1697 was Menno Baron van Coehoorn. Deze was sedert 169 j luitenant- generaal der infanterie en directeur-generaal der fortificatiën. In Juni 1701 voegde zich hierbij nog het gouvernement over Sluis en de er onder behorende steden en forten, praktisch dus over Staats-Vlaanderen. Hij overleed, zoals be kend, in Maart 1704. Zijn opvolger was de luitenant-generaal Johan Wynand van Goor, die in juni 1704 bij Donauwörth sneuvelde. De waardigheid van meester-generaal der artillerie bleef daarna onvervuld tot 1792. Kolonel der artillerie was Otto Christoffel van Verschuer, sedert 1696 door de keizer benoemd tot rijks vrijheer. Deze grote artillerist kan het bevel slechts kort hebben gevoerd; in hetzelfde jaar nog trad hij in dienst van de landgraaf van Hessen. Het bevel hebberschap over de artillerie kwam verder te berusten bij Willem IJssel. Deze, in ijog bevorderd tot kolonel, in 1710 tot brigadier, leidde de artillerie voor de duur van de oorlog op uitmuntende wijze. Hij overleed in 1717te Deventer. 284

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 310