te Le Warde, Tilly te Masny. De mars had zonder de minste vijandelijke tegenwerking plaats, hoewel de vijand bij het debou- cheren over de Scarpe de grootste moeilijkheden had kunnen opleveren. Ook de kwartiermeesters, die met een matig escorte reeds 7 of 8 uur eerder dan de troep ter plaatse waren om het kamp te markeren, konden ongehinderd hun taak vervullen, wat meer geluk dan wijsheid mocht worden genoemd. Het nieuwe kamp besloeg een deel van de grote, korenrijke vlakte tussen Scarpe en Schelde, welke zich van Douai tot Valen ciennes uitstrekte. Aan de overzijde der Censée en der Schelde kon men de Franse kampen duidelijk waarnemen, met name vanaf de hoogten bij Abscons, waar een wacht en uitkijkpost was ge vestigd x). De eerste zes weken bleven thans beide legers in afwachting; Villars versterkte intussen zoveel mogelijk de diverse rivierover gangen. Voorts bepaalde hij er zich toe, de geallieerden door het opstuwen en afleiden der rivieren moeilijkheden met de aanvoer te bezorgen. Om deze reden was ook de Scarpe bij Biache in de Censée afgeleid, en om te verhinderen dat de tegenpartij door het kanaal van de Molinet weer water in de Scarpe en Deulle bracht, diende een versterkte post bij Arleux op de Noordelijke oever der Censée, in verbinding met het versterkte kasteel van Palue op de Zuidelijke oever. Ook de dam bij Biache, thans weer in Franse handen, was door een versterkte post beveiligd2). Behalve Ieperen was ook Condé een gevaar voor de geallieerde convooien, waarop de Fransen het speciaal hadden gemunt. Dit bleek op 9 Mei, toen een convooi van 42 schepen, geladen met hooi, haver en meel, op weg van Doornik naar Douai, bij Thun, tussen Mortagne en St. Amand, op een smal gedeelte van de rivier, werd overvallen door een sterk detachement grenadiers en fusiliers onder Permagle, commandant te Condé bij afwezigheid van Puysegur. Het convooi werd geëscorteerd door twee bataljons (Friesheim en Chambrier) onder bevel van de brigadier Cham- brier. Mortagne en St. Amand waren door geallieerde troepen bezet; bovendien waren nog verkenners uitgezonden. Ondanks al deze veiligheidsmaatregelen slaagden de Fransen, die zich langs de Sevenhove aan Obdam, 4 Mei 1711 (archief Twickel)Vegelin v. Claerbergen aan Heinsius, kamp van Lewarde 3 Mei 1711 (Heins. arch. 1642); Eur. Merc. 309, 310. 2) Het bezit der rivieren verschafte de geallieerden een groot voordeel tegenover de Fransen, die op het zoveel bezwaarlijker en kostbaarder vervoer over de landweg waren aangewezen. De aan slagen op de waterwegen van Franse zijde moet men bezien als een poging tot neutralisering van dit voordeel. Zie Murray V-379. Een opsomming van de geallieerde posten langs de rivieren (ter sterkte van 100 tot joo man; totaal ruim 3000 man) in Feldzüge XIII, p. 146. 19

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 35