rivier in hinderlaag hadden gelegd, er in, het convooi te over vallen. De voorhoede van het escorte werd verdreven; daarop bemachtigden de aanvallers twee der voorste schepen, legden deze dwars over de rivier, en trokken op deze wijze naar de overzijde. Er ontstond een hardnekkig gevecht met de hoofdmacht van het escorte, dat meer dan een uur duurde, waarna de Staatsen zich, naar wij lezen 'bij manquement' van kruit en lood, moesten terug trekken. Eerst op het naderen van troepen van het garnizoen van St. Amand trokken de aanvallers af. Intussen hadden zij 16 of 17 schepen verbrand en in de grond geboord; de overige konden tijdig keert maken. De verliezen bedroegen volgens de berichten voor het bataljon van Friesheim totaal 87 doden en gewonden, onder wie 7 officieren, voor dat van Chambrier 63, onder wie 3 officieren. De laatstgenoemde had het ongeluk krijgsgevangen te geraken, en op een nogal zonderlinge wijze. Terwijl hij dicht langs de rivier reed werd hij verrast door het vuur van een vijandelijke, aan de overzijde in hinderlaag liggende troep. Nadat zijn paard was dood geschoten en hij zelf twee vingers had verloren, gaf hij zich ge vangen. Hoewel hij op erewoord beloofde, zich te zullen begeven waarheen de vijand begeerde, vonden de Fransen het beter hem een touw toe te werpen, waaraan hij allesbehalve zegevierend naar de overkant werd gehaald. Een onaangenaam avontuur voor Chambrier, die als een moedig en bekwaam officier bekend stond1). Hoewel de verloren gegane voorraad geen groot verlies beteken de was de actie voor de vijand een moreel succesdergelijke ondernemingen immers golden als barometer voor de gevechts- waarde. Hinderlijk voor de geallieerden was vooral de stremming van de scheepvaart. Aanstonds ontbood Marlborough werklieden uit Gent om de gezonken vaartuigen te lichten. Om de bevaarbaar heid te herstellen liet hij ook de 11e de dam in de Molinet bij Arleux doorsteken, wat geschiedde door een detachement van 300 man infanterie onder dekking van 400 beredenen. De vijand trachtte het werk te beletten door het vuur van drie stukken uit de naburige schans, welk vuur echter geen enkel verlies ver oorzaakte. De 14e werden de generaal-majoors Yvoy en Chanclos met 6 bataljons en 21 eskadrons naar Thun gedetacheerd om het lichten der schepen te dekken en de verdere convooien te beveili gen. De 18e konden de vaartuigen weer passeren. Tot zolang hadden Wertmüller a.d. Raad van State, Doornik 10 Mei (R.v.St. 693); Vegelin v. Claerbergen a.d. St.Gl. Douai 11 Mei (St.GI. 8229); id. aan Heinsius 11 Mei (Heins. arch. 1642); Pelet X-390; Eur. Mere. 310; Lamigue, Leven van Joh. Willem Friso III-232. 2o

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 36