Mei nog een laatste groot convooi van 32 schepen, gevolgd door
nog 17 andere, over de Scarpe ontvangen. Zowel de Fransen als
de bondgenoten spaarden zoveel mogelijk het gras om dit als
reserve te gebruiken, in de hoop, dat de tegenpartij het eerst zou
moeten opbreken, en misschien ook met het oog op latere krijgs
verrichtingen b.v. - wat de Fransen aangaat - het beleg van Douai.
Op het einde van Mei begon echter aan beide zijden het foerageren.
Elk streefde er hierbij naar, het eigen rayon zoveel doenlijk naar
s vijands kant uit te breiden, wat natuurlijk sterke dekkingsdeta
chementen vereiste en tot diverse schermutselingen aanleiding gaf.
Daarnaast bestond het streven, de paarden zoveel doenlijk te laten
grazen in de weilanden langs de Censée, de Schelde en andere
rivieren, insgelijks onder sterke bewaking. Dit was een heel wat
economischer procédé dan het foerageren, waarbij steeds een groot
percentage verloren ging.
De geallieerden hielden de eerste grote foeragering op 27 Mei;
andere worden vermeld op 4, 9 en 11 Juni, voornamelijk in de
vlakte tussen Douai en Valenciennes. De Fransen foerageerden, be
halve hier, ook in de vlakte van Lensoverigens hadden zij slechts
weinig cavalerie in de linies en maakten zij ruim gebruik van meer
achterwaarts gelegen graslanden 2).
Vermelding verdient nog, in deze periode, het oprichten door
de geallieerden van een regiment infanterie van twee bataljons, elk
van 12 compagnieën, uit Franse deserteurs. Tot encadrering dien
den uitgeweken Franse officieren, die toch reeds pensioen van de
Staat genoten, zodat de kosten dezer regimenten belangrijk lager
waren dan die van de normale. Met de oprichting werd de generaal-
majoor Sayssans belast, en volgens het plan zouden Engeland en de
Republiek elk een bataljon in soldij nemen. De 8e Juni was de
oprichting reeds in gang. Weliswaar kwamen er in het huidige
stadium van de veldtocht weinig deserteurs over, maar men
twijfelde niet of na de eerstvolgende bewegingen zouden de batal
jons weldra compleet zijn. Inderdaad heeft het regiment tijdens de
veldtocht dienst gedaan tot 1 November. Flet werd uit Staats-Britse
dienst ontslagen, nadat het de 10e dier maand naar Saksen was ver
trokken, waar het ter recrutering zou dienen van het drie bataljons
l) Eur' Mere. 311, 313, 314, Murray V-337/48361, 367, 375. Bijzonderheden betreffende het
foe rageprobleem, vooral aan Franse zijde, vindt men in de brieven van Tilly aan Heinsuis van 7, 14
en 18 Mei, 1 en 8 Juni (Heinsius-archief 1640), waarbij het opvalt hoe nauwkeurig men van de
toestand aan 's vijands zijde op de hoogte was. In Mei was aldaar de situatie kritiek wegens de slechte
toestand der landwegen, terwijl de magazijnen van Arras en Kamerijk verbruikt waren. De 18e
bericht Tilly dat de Franse cavalerie met j pond hooi en 10 pond stroo per dag moet volstaan. Het
foerageren gaf tot diverse kleine ondernemingen aanleiding, waarbij de huzaren een belangrijke rol
spelen: Pelet 397, 398; Eur. Mere. 314-318.
24