bijlage 48 CONSIDERATIEN OP DE KRIJGSTUGT IN DEN OORLOGH, 1710 (Collectie Surendonck 75Staten van Holland 2950) En om dese saake tot het Geallieerde leger en desselfs generaals in de Neder landen over te brengen, soo moet men bekennen, dat in hetselve bij uijt- nementheijt werden gevonden beleijt, dapperheijt, alle oorlogsbehoeften en dat alles overtreft de hand en hulpe van Godt. Maar men kan ook niet ontkennen, datter de crijgstugt grotelijks manqueert, soo in 't versuijm en veragting van den godsdienst, als in alle soorte van on- gebondenheijt van roven, plunderen, mishandelen sonder onderscheijt en verschonen van staat, jaren en sexen, gelijk over twee jaren in Artois en in 't voorleden jaar ontrent Doornik en Mons maar al te veel is gebleken en men van dit jaar de droevige beginselen daarvan al wederom gehoort en gesien heeft. Sonder dat men veel moeijten heeft om de oorsake van die desordres uijt te vinden, waarvan eenige sullen werden geallegeert 1. De algemene ongodisterije en ongodsdienstigheijt, die onder de generaals, hoge en lage officieren en gemene soldaten (de goede uijtgesondert) werd vernomen. En dat soowel onder onse troupen, als in die van de Geallieerdens en selfs meer als onder de Schotten, Luijtersche en Switsers, onder welke door gaans meer schijn van godsdienstigheijt en ingetogentheijt werd gevonden. 2. De slegte gaven en bequaamheijt met het slordig leven van de meeste legerpredikers. 3. De verscheijdentheijt van allerleij natiën, tragtende ider generaal sijn volk te verschonen, waardoor een generaal verval komt in de militaire discipline, omdat de eene daarontrent niet meer wilt doen als de andere. 4. De agteloosheijt, verkeert begrijp en de toegeven theijt van sommige generaals en officieren, van welke enige oordelen, dat men die desordres in een leger niet kan en ook soo seer niet behoort voor te komen, om aan de onder officieren en het volk wat vrijheijt te geven. S- Dat die desordres de sauvegardes noodsakelijker en frequenter maken. 389

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 415