naar Doornik. Eerst nadat hij de 16e bericht ontving dat het Franse detachement werkelijk zijn mars voortzette, liet hij de 17e zijn troepen, onder de generaals Feltz en Vehlen, over Ath en Soignies hun weg vervolgen, voorlopig naar de omtrek van Brussel en Thienen. Eerst begin Juli verlieten zij de Nederlanden De prins begaf zich de 17e Juni naar Den Flaag, waar hij de 19e arriveerde en tot ongeveer midden Juli vertoefde. Zijn tegenwoor digheid aan de Rijn achtte hij dus niet bepaald urgent. Hij vreesde namelijk, dat het detachement van St. Fremont niet werd gedaan wegens de dood van de keizer, daar het dan eerder had moeten geschieden, maar met het oog op een eventueel samenwerken met Zweden 2). Het was dus vooral de gang van zaken in Oost- en Noord- Europa die hem met zorg vervulde, en daarnevens waarschijnlijk niet minder de huidige politiek van het hof van St. James. Omtrent al deze aangelegenheden kon hij zich nergens beter dan in Den Haag oriënteren. Ook de hulpverlening, zo nodig, van de Staten in Duitsland deed ongetwijfeld een nader contact met Heinsius en zijn medewerkers wenselijk voorkomen. In het leger werd het vertrek van Eugenius zeer betreurd; er heerste zelfs een zekere mate van ontmoediging. Goslinga laat zich er als volgt over uit: 'Notre armee en fut fort affoiblie (d.i. over het detachement)le depart surtout du Prince, dont le génie pour la guerre est de beaucoup superieur a celui du Due, faisoit de la peine, le soldat aussi que l'officier s'en sentant découragé en quelque facon'. Albemarle trachtte de prins nog tijdens zijn verblijf te Doornik tot blijven te bewegen, doch deze beriep zich op zijn orders. De hoop nog niet opgevende, riep de generaal de bij stand in van Dopf en Goslinga. Aan beiden schreef hij een brief, waarin hij in levendige kleuren de nadelen en gevaren van 's prinsen vertrek schilderde. Aan Goslinga gaf hij zelfs in overweging, aan zijn vrienden in Den Haag te schrijven, opdat deze de Staten- Generaal er toe zouden brengen de nodige stappen te doen bij aartshertog Karel en Eugenius. Ongelukkigerwijs vielen Albe marle's brieven in handen van een vijandelijke partijganger, en 1) Het is tekenend hoe angstvallig de naar de Rijn op weg zijnde detachementen van Eugenius en St. Fremont gelijke tred met elkaar hielden. Beide partijen waren bedacht op een krijgslist van de tegenstanderdaarom hadden de commandanten opdracht, indien de tegenpartij haar mars staakte, insgelijks halt te houden en eventueel naar het eigen leger terug te keren. Vandaar het langzame tempo. Bij de Keizerlijke troepen werd dit echter ook veroorzaakt door gebrek aan geld, brood en foerage. Men hoopte dit door de zorg van de Raad van State te Brussel te verkrijgen, doch deze weigerde alle medewerking, evenals de Staten der Zuidelijke gewesten. Zodoende kon Vehlen eerst 29 Juni de omtrek van Thienen verlaten, Feltz 3 Juli die van Brussel. Over een en ander Felzüge XIII-1VV v'g-id. supplement 62-64, 71. 2) Feldzüge XIII, supplement p. 37. 26

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 42