reeds een moreel succes. Wat de geallieerden aangaat zou men uit het onopgemerkt tot het kamp doordringen van een zo grote ruiter- massa over een open vlakte opmaken, dat de veiligheidsdienst is te kort geschoten, hoewel anderzijds juist in dergelijke gevallen - men denke aan de raid van Luxembourg bij Rijssel - het krijgsgeluk een grote rol speelt. Vermelden wij tenslotte nog, dat de Staatse eska drons, te weten die van Albemarle, Dopf en Oyen, evenals de Deense van Lüttichau en Wurtemberg Öls, er met weinig kleer scheuren afkwamen. Blijkbaar zijn zij aan de niet-aangevallen zijde van het kamp gelegerd geweest. Ook de infanterie had weinig ver liezen geleden Terwijl het schieten bij Douai hoorbaar werd, zonden de nabij Arleux gelegerde Fransen een tamboer om de post aldaar op te eisen, onder mededeling namens Villars dat het dekkingskorps in de pan was gehakt, en dat het zaak was spoedig te capituleren, daar anders alles over de kling zou worden gejaagd. Maar de ons reeds bekende kolonel Savary liet zich niet intimideren. Hij antwoordde 'dat dit geen taele was van een Marechal van Vrancrijck; dat men hem maer sou koomen attaqueeren en dat hij genoegsaem in staet was om haer wel te ontvangen'. De aanval bleef achterwege 2). De volgende dag werden de vier 'qualick getracteerde' eskadrons door andere afgelost, en ook het kamp enigszins verplaatst, zodat het minder blootgesteld lag. Op de dag van het zo juist verhaalde gevecht bij Douai schreef Voysin aan de Franse opperbevelhebber dat hij zich voor de af zending van een derde detachement gereed had te houden. Thans niet naar Duitsland, maar naar de Sambre, ongeveer bij Charleroi. Het waren ditmaal geen redenen van hogere politiek, die de koning er toe bewogen, maar van oorlogseconomie. Het was dringend nodig dat Artois, waar nu al twee jaar achtereen de oorlogsfakkel brandde, verder werd gespaardzo niet dan was er grote kans dat de boeren het de moeite niet meer waard zouden vinden hun land te be bouwen anders dan voor eigen gebruik, en het volgend jaar zou men daar de gevolgen van ondervinden. Het naar de Sambre te zenden korps nu zou de vijand dwingen, troepen tot dekking van Brussel en de Maassteden naar Brabant te dirigeren, waarheen de krijg succes- 33 Hompesch aan Heinsius, Douai 12 en 13 Juli I.e.idem a.d. Raad v. St. 13 Juli, met verlieslijst (R.v.St. 694) zie Bijlage 2; Goslinga, Mém. 122; Eur. Mere. 44, 98 vlg; De Vrijer IV-291, 292; Lamigue III-235; Pelet X-408 vlg; brieven van Villars, Gassion en Voysin bij Pelet, resp. 621, 624, 62Goslinga had voor de blootgestelde ligging van het kamp gewaarschuwd, doch er was geen acht op zijn waarschuwing geslagen. Opgemerkt dient dat zowel Goslinga als Hompesch de vijand van gebrek aan 'Vigueur' en 'Fermeté' beschuldigen. Het blijkt niet waarop dit slaat. Misschien op het feit dat slechts een klein deel van 's vijands troepenmacht aan de aanval deelnam. 2) Hompesch a.d. R.v.St., zie noot 1.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 49