positie in Engeland meer ten goede kon komen dan een door
slaande overwinning te velde, waarvan hij de roem thans niet met
Eugenius behoefde te delen. Cadogan had reeds in het begin van
de veldtocht op deze zelfde grond aangeraden slag te leveren, er
bijvoegende, dat in geval van een nederlaag zijn positie in het
vaderland toch niet slechter kon worden dan zij reeds was. Ook
Cadogan zag, als praktische soldaat, de zaak ongetwijfeld juist in,
hoewel Albemarle protesteerde tegen een dergelijke redenering,
waarbij het belang van de Republiek, zowel als van Engeland,
zoek was 1).
Berichten over het gebeurde op de 6e drongen al spoedig naar
Den Haag en elders door, en stemmen van afkeuring deden zich
horen, die op hun beurt het leger weer bereikten. Marlborough
beklaagt zich er over en verdedigt zich er tegen in brieven aan
Heinsius, Sinzendorf, Slingelandt en St. John, maar voor wie
het relaas van Goslinga heeft gelezen klinken zijn pleidooien niet
zeer overtuigend 2).
's Avonds 6 uur begon het leger in vier colonnes de Schelde te
passeren over enige om en bij Etrun geslagen bruggen. De over
tocht duurde de gehele nacht, onder stromende regen, en ging met
grote verwarring gepaard, doch geschiedde zonder noemens
waardige hinder van 's vijands zijde3).
Omstreeks het middaguur van de je werd een kamp betrokken
dat reikte van de Schelde nabij Ivuy tot Hasp re aan het riviertje de
Celle en vandaar tot Neuville aan de Schelde benedenwaarts van
Bouchain. Achter het centrum lag Avène-le-Sec, waar Marl-
boroughs hoofdkwartier was; Tilly had het zijne te Haspre.
Aldus was Bouchain aan de Zuidzijde ingesloten. Van het grootste
belang was echter zo spoedig mogelijk verbinding met de Noorder
Scheldeoever te verkrijgen. De mogelijkheid toch bestond dat
Villars met een deel van of misschien zelfs met al zijn troepen
over de Sensette zou gaan en het leger van Douai afsnijden. Nog vóór
de avond was een tweetal bruggen bij Neuville gelegdéén door de
Hollandse artillerie onder de kolonel Yssel, en één door de Engelse
luitenant-kwartiermeester Armstrong. Tot het leggen van de
eerstgenoemde had Goslinga, naar wij in zijn memoires kunnen
47
x) Albemarle aan Heinsius 7 Mei, l.c. Opgemerkt zij, dat Marlborough zelf nog kort te voren (26
en 30 Juli) zijn voornemen om slag te leveren had te kennen gegeven (Marlb. aan Cadogan, bij
Coxe 111-410/' 11).
2) Over de kritiek op Marlborough: Murray V, 442-444, 4^3, 455; Van 't Hoff nr 977, 978;
Churchill II-855 vlg. Heinsius had Albemarle's mening aangaande het geval gevraagd, blijkens de
brief van Albemarle aan Heinsius 17 Augustus (Heins. arch. 1611).
3) Goslinga, Mém. 141. Volgens Pelet p. 421 maakte Broglie, die met 3000 beredenen tegen de
geallieerde achterhoede was uitgezonden, een 300 achterblijvers gevangen.