dan ook de hoofdaanval gericht; die op de benedenstad diende in hoofdzaak om de strijdkrachten en -middelen der verdedigers te verdelen en zodoende de verdediging der bovenstad te verzwakken. De benedenstad schijnt zeer onvoldoende versterkt te zijn geweest om langs deze weg echter tot de bovenstad door te dringen moesten achtereenvolgens drie verdedigingsstelsels worden genomen. Verder bracht de geografische ligging mee dat de benedenstad geheel door natte-, de bovenstad door in hoofdzaak droge grachten werd ver dedigd. De sterkte dezer laatste berustte vooral op een vijftal grotere werken nl. drie ravelijnen voor de courtines (6, 7, 8) en twee contregardes voor de meest blootgestelde bastions (9, 10). Deze laatsten hadden het nadeel, dat aan de versterking van een vierhoek eigen is, nl. dat de saillanten zeer spits uitvallen, wat hen voor de verdediging minder geschikt maakt. Buiten om de vesting liep een gepalissadeerde, van wapenplaatsen en traversen voorziene bedekte weg met glacis. Van groot nut voor de verdedigers was een vijftal flêches of 'lunetten', welke als semi-permanente werken kort voor het beleg waren opgeworpen. Drie van deze lagen aan de voet van het glacis op uitspringende hoeken (11, 12, 13), twee op grotere afstand (14, 1 3). De eerstgenoemde hadden verbinding met de bedekte weg d.m.v. een aan weerszijden gepalissadeerde doorsnijding in het glacis, van waaruit tevens de keel der lunetten werd verdedigd. Deze lunetten bevorderden het voeren van een actieve verdediging en het doen van uitvallen; een nadeel was evenwel, dat zij, eenmaal genomen zijnde, een opstelling verschaften voor vuur op de be dekte weg en dus, gelijk niet zelden met buitenwerken het geval was, de aanvaller ten goede kwamen 1). De juiste getalsterkte der bezetting, waarvan de samenstelling reeds boven werd vermeld (zie pag. 30), is niet bekend. Daar bij de capitulatie totaal 3100 man uittrokken (de vervoerbare zieken en gewonden inbegrepen) kan men haar globaal op een 3300 man schatten. Van levens- en krijgsbehoeften was de vesting blijkbaar toereikend voorzien. Aangaande de artilleriebewapening hebben wij geen gegevens aangetroffen. De vestingcommandanten, Ravignan en De Selve, hadden zorg gedragen voor bomvrije berging van munitie en levensmiddelen, voor het bouwen van molens voor het malen van graan, verbinding met de buitenwerken, en voorbereiding tot het graven van mijnen. 56 Plans van de vesting en van het beleg bij Rousset en Fricx. Het verband tussen in de bronnen genoemde en de op de kaarten voorkomende werken, loopgraven enz. is niet steeds duidelijk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 78