koning te behouden. Op deze gronden werd om twee uur 's na middags van de 12e de chamade geslagen 1). Na het uitwisselen der gijzelaars werd als gewoonlijk de door de gouverneur opgemaakte ontwerp-capitulatie aan Marlborough voorgelegd. Deze antwoordde dadelijk dat geen andere voorwaarde dan die van krijgsgevangenschap zou worden toegestaan, omdat de val der stad binnen tweemaal 24 uur was te verwachten. Waar schijnlijk heeft tot dit besluit ook bijgedragen, dat reeds vast stond, dat geen nieuw beleg zou worden ondernomen, zodat de geallieerden niet, als bij de belegeringen van het vorig jaar, in tijdnood ver keerden. De Franse gijzelaars verklaarden niet gemachtigd te zijn om op deze voet te onderhandelen. Van weerskanten keerden de ostagiers dus terug, en de vijandelijkheden begonnen opnieuw. Een hunner, de kolonel Pagny van de Hollandse garde, had intussen een onderhoud gehad met Ravignan, waarbij deze zich zeer had beklaagd over de hardheid, die er in gelegen was, de Fransen naar Holland te voeren, van iedereen verlaten en zonder middel van bestaan. Hij verklaarde zich bereid, de stad over te geven, wanneer de bezetting met krijgseer naar Frankrijk mocht uittrekken en aldaar zonder dienst te doen verblijven tot zij zou worden uitgewisseld. Dezelfde voorwaarden dus welke indertijd bij de capitulatie van Doornik waren toegestaan. Pagny beloofde zijn best te zullen doen om enige verzachting der voorwaarden te verkrijgen, en bracht de wensen aan Fagel over. Deze had er wel oren naar, en wendde zich op zijn beurt tot Marl borough, die echter bij zijn weigering volhardde, hetgeen ter kennis van Ravignan werd gebracht. Deze zag zich tot zijn grote teleurstelling genoodzaakt, zich bij het onvermijdelijke neer te leggen, waarop de capitulatie de 13e werd ondertekend. De 14e verliet de bezetting, ruim 3000 man sterk, na uitlevering van haar wapenen en 24 vaandels, de stad om over Marchiennes en Sas van Gent naar de Republiek te worden vervoerd; de officieren gingen voorlopig op erewoord naar Breda. Fagel zond zijn adjudant- generaal, de kapitein Paterson, met de tijding naar Den Haag, de Gedeputeerden de kapitein Israël van het regiment van Pallandt. Beiden ontvingen een gouden ketting, respectievelijk ter waarde van i^oo en 1800 gulden. De zieken en zwaar gewonden werd achteraf toegestaan de i^e naar Cambrai te worden vervoerd. Van de verliezen der belegeraars vinden wij een staat in de Relation de la Campagne de l'année 1711'. Het zwaarst waren zij 64 Favart 11/12 September.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 86