door Broglie; het hof had er na enige begrijpelijke aarzeling zijn toestemming toe gegeven. Het plan was ongetwijfeld goed overwogen. Vanuit Arras en Valenciennes kon men de betrokken plaatsen in één nachtmars bereiken. Daar de sterkte der vijandelijke garnizoenen ten naastebij bekend was, kon men die der eigen detachementen zodanig kiezen, dat de zekerheid bestond dat twee a drie dagen ongestoord kon worden gewerkt. Het Deulle-kanaal had tussen Pont a Saulx en Courrières niet meer dan 4 of g voet dieptemet een groot aantal soldaten, elk van een schop voorzien, kon men hiervan 2 of 3 voet dempen. Dit zou het kanaal onbevaarbaar maken, en het zou grote moeite kosten het door baggeren weer op de vereiste diepte te brengen. Wat de Scarpe aangaat, hiervan was het waterpeil tussen Marchiennes en Anchin hoger dan dat der naaste moerassen, waarvan de rivier slechts door smalle dammen was gescheiden. Door deze af te graven en in de rivier te werpen, wat in korte tijd kon geschieden, zou zij zich dus door de moerassen ontlasten, en ook hier zou het zeer moeilijk zijn de oude toestand te herstellen. Dit plan is, zij het met enige wijziging, ten uitvoer gebracht. In de loop van de 10e December verzamelden zich uit een groot aantal garnizoenen drie sterke detachementen te Valenciennes, Arras en St. Omer, respectievelijk bestemd voor de Scarpe, de Deulle en om de garnizoenen van Aire, St. Venant en Bethune in bedwang te houden. Het eerste stond onder Vivans met 4^ bataljons van elk 300 man en 31 eskadrons van elk 100 ruiters; het tweede onder Montesquiou met 44 bataljons en 29 eskadrons van dezelfde samenstelling; het derde onder Goësbriand met 27 bataljons en 16 eskadrons. De laatste had tevens in last Lillers, een geallieerde voorpost, in te nemen. Voorzien van de nodige gereedschappen, enig geschut en brood voor vier dagen gingen de detachementen nog de 10e op mars, bereikten de 1 ie vóór de dageraad de plaatsen van bestemming, en togen aanstonds aan het werk. Albemarle ontving sedert de morgen van de 11e allerlei berichten aangaande Franse troepenverplaatsingen. Er was moeilijk wijs uit te worden, doch de conclusie was dat de vijand het oog op Bouchain had. Des avonds van de 11e zond hij daarom order aan alle omliggende garnizoenen om 2^0 man per bataljon en 100 paarden per eskadron naar Pont a Rache te doen marcheren, waar een observatiekorps gevormd zou worden. Intussen gewerd hem de tijding dat Goësbriand met 10 a 12 000 man Lillers, waar 13-0 man gelegerd was, had ingenomen; dit bracht hem opnieuw in het 77

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1964 | | pagina 99