De Luchtdoelartillerie te leveren. Zulks ondanks het feit, dat zijn aandacht zich hierop des te gemakke lijker had kunnen concentreren, doordat de sectie artillerie van het Co.Lvd. - zoals in het volgende nog nader zal worden toegelicht - reeds in de ochtend van 10 mei de leiding op zich had genomen van alle luchtdoeleenheden, die rondom 's-Gravenhage stonden opgesteld, zodat de Kr.C. voor wat dit betreft de handen geheel vrij had gekregen. Toen in de morgen van 10 mei de 4e en de 77e Bt.Lu.A. verloren gingen, was er voor de luchtverdediging van de stad Rotterdam geen enkele middelbare batterij meer beschikbaar, waardoor niet voldoende kon wor den opgetreden tegen de voortdurende vijandelijke landingen op het vliegpark Waalhaven. De 3e Bt.Lu.A., opgesteld bij Vlaardingen, die belast was met de bescherming van Pernis, was hiervoor te ver van het centrum van het strijdtoneel verwijderd. Toen in de namiddag van 13 mei de olie-installaties van Pernis in vlammen opgingen, had de opstelling van de 3e Bt.Lu.A. daar geen zin meer. In de vroege morgen van 14 mei vroeg de Bt.G. aan de Kr.G. of hij een nieuwe op stelling bij Rotterdam mocht innemen. Hiermede gaf de Bt.G., reserve kapitein ir. C.J. Tuijn, blijk van een goed inzicht in hetgeen in de gegeven omstandig heden was vereist. Dit bleek trouwens ook uit de overige maatregelen van deze zo actieve batterij commandant. Generaal Nauta Pieter achtte een verplaatsing niet nodig, zodat er toen het bombardement van Rotterdam in de middag van 14 mei losbarstte - bij deze stad geen enkele middelbare batterij stond, terwijl de 3e en de 6e Bt.Lu.A. er hadden kunnen staan. Bovendien was de Afd. Rotterdam van het V.L.K. Lad., zonder enige reden en zonder toestemming van de Kr.G., doch - naar het voorkomt - mede als gevolg van diens geringe leiding, in de vroege morgen van 14 mei teruggetrokken op 's-Gravenhage. De vele geruchten waren de commandant van deze afdeling te machtig geworden. Hierdoor stond er in de middag van 14 mei evenmin licht luchtdoelgeschut in Rotterdam, zodat de vijand het bombardement ongestoord kon uitvoeren. Mede door het optreden van de valschermtroepen ging de munitieaanvulling aanvankelijk met vele moeilijkheden gepaard. De aan te vullen munitie moest vóór 10 mei door de onderdelen worden gehaald uit magazijnen bij Halfweg. Toen in de middag van 10 mei een munitiespoortrein het station Den Haag-H.S. bereikte, werd de aanvulling eenvoudiger. Het bleek echter, dat de trein geen munitie van 2 en 4 tl. bevatte, zodat de onderdelen voor deze munitie bleven aangewezen op Halfweg. Toen in de vroege morgen van 10 mei vijandelijke valscherm- en luchtlandings troepen landden rondom 's-Gravenhage, ontstond voor de luchtdoelbestrijdings middelen in en rond deze stad reeds spoedig een moeilijke situatie. Door het op treden van de vijandelijke troepen bij Ockenburg, Ypenburg en Valkenburg kwamen de wegen van 's-Gravenhage naar Hoek van Holland, Rotterdam, Leiden en Katwijk op verschillende plaatsen in vijandelijke handen. Als gevolg 640

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1970 | | pagina 104