Uitvoering Duitse aanval Het staat vast, dat het bombardement van Rotterdam werd bevolen vóór de oor logsomstandigheden de uitgifte van dit bevel rechtvaardigden. Bovendien heeft men de uitvoering ervan niet afhankelijk gesteld van een duidelijke aanwijzing van de commandant ter plaatse. Tenslotte had generaal Kesselring, indien hij werkelijk een onnodig bombardement had willen voorkomen, betere voorzorgs maatregelen moeten treffen. Er schuilt dan ook wel waarheid in hetgeen kolonel Scharroo zei: 'Ik heb de vaste overtuiging, dat het alles schijn is geweest. In Duits land wilde men de stad kapot hebben'1. 4 De capitulatie De capitulatie vond plaats op 15 mei 1940. Op deze datum arriveerde om 5.00 op het A.H.K. een Duits officier, die mededeel de dat de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht om 8.20 werd verwacht bij de Maasbrug te Rotterdam. Generaal Winkelman begaf zich daarop in gezel schap van zijn Chef Staf Landmacht, het hoofd van zijn juridische sectie en een marine-adjudant naar bedoelde brug, vanwaar hij werd begeleid naar het staf kwartier van de C.-XXXIXe Legerkorps te Rijsoord. Hier had de bespreking plaats, waarbij aan Duitse zijde aanwezig waren de C.- 18e Leger, zijn chef van de staf en nog vijf officieren van zijn staf, de C.-Xe Leger korps en diens chef van de staf, een verbindingsofficier van de C.-Legergroep B en een tolk. Aan Nederlandse zijde waren ook nog aanwezig de C.-VIIIe Divisie en de chef van de staf van het Oostfront van de Vesting Holland. Nadat de C.-i8e Leger zijn waardering had uitgesproken voor de houding der Nederlandse troepen, werden de voorwaarden voor de capitulatie voorgelezen. Generaal Winkelman merkte op, dat zijn bevoegdheid zich slechts uitstrekte tot het Nederlandse grondgebied in Europa en dat de in Zeeland aanwezige strijd krachten buiten de capitulatie-bespreking vielen. Hij maakte o.m. bezwaar tegen de bepaling, dat de naar het buitenland uitgeweken Nederlandse vliegtuigbeman ningen als franc-tireurs zouden worden beschouwd, indien zij aan de verdere strijd tegen Duitsland zouden deelnemen. Verder deelde hij mee, dat een deel van het militaire materieel reeds was vernield. Tenslotte bracht hij naar voren dat luitenant-generaal Schuurman niet in actieve dienst was, zodat hij buiten krijgs gevangenschap moest blijven. 1 Of dit in 1940 de werkelijke Duitse opvatting was, meent de samensteller te moeten betwijfelen. Niet ontkend kan worden dat er in 1945 veel meer sprake was van een dergelijke mentaliteit. Men vergelijke dit met de grondige vernieling van de havens en haveninrichtingen van Rotterdam door de Duitsers vóór hun capitulatie in 1945. 90

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1970 | | pagina 375