De Luchtdoelartillerie reeds vermeld, dat de commandant van deze compagnie, reserve kapitein H.O. van Rijswijk, vroeg in de morgen van 10 mei sneuvelde. Bij het aanbreken van de dag kwamen talrijke vijandelijke vliegtuigen op geringe hoogte over de opstellingen van het 53e, het 54e en het 55e Pel.Lu.Mitr.( zie de kaartjes N en O, in de tekst). De commandanten van deze pelotons, t.w.de dienst plichtige sergeanten J.R. Eijkman, J. Sieberk en M.C.C. Giltay, lieten onmiddel lijk het vuur openen. Er werd waargenomen, dat verschillende vliegtuigen werden getroffen, doch van slechts één kon met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het neerstortte. Gedurende de gehele dag kwamen met tussenpozen vijandelijke vliegtuigen binnen schootsbereik. In verband met de vele doelen, die zich voorde den, was zuinigheid met de munitie een eerste vereiste. De mitrs. M.25 werkten uit stekend en storingen deden zich niet voor. Omdat men 's morgens in de richting van Waalhaven de landing had waargeno men van vele valschermtroepen, bleven de pelotons na het invallen van de duister nis in hun opstellingen in verband met de mogelijkheid van een gevechtsactie op de grond. Reserve eerste-luitenant H.A. Jansen, die na het sneuvelen van kapitein Van Rijs wijk het bevel over de 13e Comp.Lu.Mitr. op zich had genomen, had reeds in de loop van de morgen van gevluchte infanteristen vernomen, wat er zich op het vliegpark Waalhaven had afgespeeld. Hierbij hoorde hij tevens, dat de aldaar op gestelde drie pelotons (het 49e, het 50e en het 51 Pel.Lu.Mitr.) als verloren moes ten worden beschouwd. De nabijheid van het door de vijand bezette vliegpark en de verhalen van de ge vluchte militairen stelden hem allesbehalve gerust. Daarbij kwam nog, dat om streeks 10.00 de telefonische verbinding met zijn pelotons werd verbroken en die met de Kr.C. tegen 11.30. Tenslotte bleek hem, dat de waterleiding op het B.P.M.- terrein, waar de keuken van de compagnie was gevestigd, niet meer functioneerde, zodat hij deze moest verplaatsen naar het erf van een boerderij in Pernis. Zijn ongerustheid nam nog toe, toen hij omstreeks 18.00 vernam dat de C.-IIIe Zl.A.tl. voor de naderende vijand kort te voren zijn commandopost te Rhoon had ontruimd en dat de 4e sectie van deze afdeling, die was opgesteld ten oosten van de Petroleumhaven, naar Schiedam zou worden teruggetrokken. Hij besefte dat zijn commandopost te Pernis en het 55e Pel.Lu.Mitr. in een soort niemandsland kwa men te liggen en groot gevaar liepen om door de valschermtroepen te worden aan gevallen. De opstellingen van het 53e en het 54e Pel.Lu.Mitr. werden niet direct bedreigd, omdat deze pelotons de bescherming genoten van 1-III-39 R.I., de com pagnie die onder bevel van reserve kapitein D.L.van Rooyen het terrein van de B.P.M. verdedigde. Om 21.00 verplaatste kapitein Jansen daarom het 55e Pel.Lu. Mitr. naar de noordelijke Maasoever en voegde het bij het 52e Pel.Lu.Mitr. Ver- 600

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1970 | | pagina 62