2e Luchtvaartregiment gevecht neergeschoten, waarna het bij Vlaardingen in een brandende olietank neerstortte en totaal verbrandde. De bemanning, die wèl van haar valschermen ge bruik maakte, kwam hierbij echter om het leven. De actie van de 3e Afdeling was dus werkelijk catastrofaal verlopen. Van de 22 be manningsleden, die aan de luchtstrijd deelnamen, sneuvelden er acht, terwijl er nog een aantal werd gewond. Van de elf gestarte vliegtuigen maakten er slechts twee een normale landing. Er waren voorts drie noodlandingen, waarvan twee buik landingen, die de grondige vernieling van twee vliegtuigen betekenden, terwijl de overige zes toestellen tijdens de luchtgevechten werden neergeschoten. Deze cijfers bevestigen eens te meer, dat men de Douglas-8A 3N toestellen niet als jachtvlieg tuigen had mogen inzetten, omdat ze daarvoor niet waren gebouwd en er als zodanig ook niet geschikt voorwaren. Het verslag over de belevenissen van de elf bemanningen is dan ook zeer summier. Veel viel er ook niet te vertellen, omdat deze luchtstrijd boven Ypenburg in wezen een eenzijdige aangelegenheid was, daar de Douglas-toestellen verre de mindere waren van hun tegenstanders, de Me's 110. 'Zij werden' - zoals een der vliegers zich later uitdrukte - 'binnen het uur als wilde eenden uit de lucht geschoten'. Zo had de Jachtgroep Veldleger - na een korte, doch hevige strijd - reeds op de eerste gevechtsdag het onderspit moeten delven. Haar vliegtuigen waren door de in alle opzichten overmachtige vijand uit de lucht weggevaagd. Tot overmaat van ramp had men van de drie D XXI'n, die de strijd hadden 'overleefd', er twee - als gevolg van vijandelijke luchtlandingen - moeten achterlaten op het hulpvliegveld Ockenburg. Toch heeft de C.-Jachtgroep Veldleger nog getracht de jachtgroep als gevechts eenheid te doen herrijzen, hetgeen hierna zal blijken. Bij het begin van het luchtbombardement had het technisch grondpersoneel van de jachtgroep dekking gezocht in een buiten het park gelegen weiland, in en bij de verschillende gebouwen en langs de kant van de sloot, die nabij de zuidwestelijke rand van het vliegpark liep. Op de nadering van de Duitse valschermtroepen stelden zij zich teweer, waarbij verschillenden van hen werden gewond. Ongeoefend als zij waren in het infanterie- gevecht, moesten zij de ongelijke strijd al spoedig staken. Een groot deel moest zich overgeven en werd door de vijand opgesloten in de militaire hangar. Deze hangar was reeds spoedig na de aanvang van het bombardement getroffen en ge deeltelijk in brand geraakt, zonder dat de daar opgeslagen bommen waren ont ploft. Ook tijdens de daarna door de eigen artillerie uitgevoerde beschietingen werden tot grote opluchting van de in de hangar opgesloten krijgsgevangenen - de bommen niet getroffen. 391

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1970 | | pagina 407