2e Luchtvaartregiment een welkome versterking van zijn compagnie, stelde de sectie op in de nabijheid van zijn commandopost en liet haar deelnemen aan de ongeregelde patrouille gang in zuidelijke richting. In hoeverre voor het beslag leggen op deze sectie toe stemming was verkregen van de betrokken regiments- of bataljonscommandant, is niet bekend. De door de compagnie aangelegde gevechtsdekkingen waren van eenvoudige aard en veelal in ophoging vervaardigd. Wegens gebrek aan geschikte onderkomens had men enige uit een nabijgelegen kampeercentrum verkregen houten zomerhuisjes opgezet in de omgeving van de stellingen. Deze dienden uiteraard slechts als rust- en slaapgelegenheid en niet als schuilplaats. Het personeel van de compagnie was voorzien van handgranaten, die op 9 mei waren ontvangen en waarmee nog dezelfde dag was geoefend. De 4e Comp.Bew.Tr. was belast met de binnenverdediging van het vliegpark en opgesteld aan de noordwestelijke zijde van het landingsterrein. De zes lt.mitr. op stellingen waren - met gebruikmaking van betonnen rioolbuizen-in ophoging ver vaardigd. De verticaal geplaatste buizen waren omgeven door een grondlaag, die met graszoden was afgedekt. Voor de compagnie waren aan deze zijde van het landingsterrein geen gevechtsopstellingen gemaakt. Wel werd op 10 mei een begin gemaakt met het graven van dergelijke opstellingen, doch men vorderde niet met deze werkzaamheden, omdat een groot deel van het personeel was ingeschakeld voor wacht- en patrouillediensten. De drie mitrailleurs van de sectie zw.mitrs. stonden opgesteld tussen de lichte mi trailleurs en ongeveer in dezelfde lijn. Hun hoofdtaak was de bestrijding van laag- vliegende vliegtuigen. De kwartieren van beide bewakingscompagnieën bevonden zich in Noordwijker- hout. Overigens had ook de 4e Comp.Bew.Tr. op 9 mei handgranaten ontvangen. Welke taak het detachement luchtvaarttroepen van de Ille Verk.Gr. had, is niet meer bekend. Zoals hiervoren reeds is vermeld, waren twee groepen van dit de tachement toegevoegd aan de sectie van 1-II-1 R.I., die de versperringen nos. 9 en 10 bewaakte. In opdracht van majoor Raland waren verspreid over het vliegpark op verschil lende punten schuilloopgraven aangelegd, zodat bij een bombardement voor een ieder wel schuilgelegenheid was te vinden in zijn onmiddellijke omgeving. Met uitzondering van de reeds eerder genoemde drie zw.mitrs. van de 4e Comp. Bew.Tr. waren er op of bij het vliegpark verder geen luchtdoelbestrijdingsmiddelen aanwezig. Wel kon de 2 000 m ten oosten van het vliegpark opgestelde 22e Bt.Lu.A. van de Lvd.Kr. Amsterdam het luchtruim boven het vliegpark met haar vuur be strijken. Resumerend kan worden gezegd, dat de onderdelen van de He Verk.Gr. en de 404

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

NIMH | 1970 | | pagina 420