57
Algemene oriëntering
bevelhebber van Land- en Zeemacht ressorterende autoriteiten over
eenstemming is verkregen.
2 Zolang telegram B niet is ontvangen, geschiedt het overplaatsen en
detacheren van personeel volgens de bepalingen, daarvoor in vredestijd
vastgesteld.
Artikel n.
1 Voor wat betreft het tot zijn dienstkring behorende personeel richt
hij na ontvangst van telegram B, aan de Minister van Defensie door tus
senkomst van de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht
a voordrachten tot het benoemen van officieren in tot zijn dienstkring
behorende betrekkingen, welke bij Koninklijk besluit of bij beschik
kingvan de Minister van Defensie moeten worden vervuld, voor zoveel
nodig na overleg met de erbij betrokken autoriteiten of commandanten
b voorstellen nopens onder zijn bevelen staande officieren, verband
houdende met de 'Bevorderingswet voor de landmacht 1902en de 'Wet
voor het reservepersoneel der landmacht 1905', zomede voordrachten tot
pensioen, betreffende rechtstreeks onder zijn bevelen staand personeel.
2 Zolang telegram B niet is ontvangen, worden de voordrachten en
voorstellen, bedoeld onder a en b, behandeld volgens de bepalingen,
daarvoor in vredestijd vastgesteld.
Van de drie luchtverdedigingskringen Amsterdam, Rotterdam/'s-Gravenhage en
Utrecht/Soesterbcrg stonden alleen de commandanten van de eerste twee kringen
onder zijn bevel. De middelen van laatstgenoemde luchtverdedigingskring waren
voor een groot deel opgesteld in het gezagsgebied van de Commandant van het Veld-
leger (C.V.), wat voor de O.L.Z. op 8 april 1940 reden was om de C.-Lvd.Kr.
Utrecht/Soesterberg onder de C.V. te stellen.
De Commandanten van de Vrijwillige landstormkorpsen luchtwacht- en luchtaf-
weerdienst stonden eveneens onder bevel van de C.-Lvd. Beide korpsen hadden een
gemeenschappelijke commandant, hoewel de taken van het personeel geheel ver
schillend waren. Eerstgenoemd korps had tot taak het waarnemen en melden van
vijandelijke vliegtuigen en alles wat daarmee verband hield; het personeel van
laatstgenoemd korps bediende luchtafweergeschut.
Dit geschut was door het Ministerie van Defensie aangeschaft op kosten van een aan
tal stichtingen, gevormd door gemeenten en/of bedrijven en - met hun medewer
king voor wat betreft de werving van vrijwilligers, de beschikbaarstelling van opslag
en oefenruimten, terreinen, enz. - op korte termijn in dienst gesteld. Het geschut
bleef rijkseigendom en de vrijwilligers hadden, zodra zij in actieve dienst (en in uni
form) waren, een volledige militaire status. Voorwaarde van de geldgevers was, dat