VLEUGELS VAN DE MABINE LUCHTVAARTDIENST Met het oog op het huidige én toekomstige MLD-aandeel in de museumcollectie vervolgt de heer H.J.E. van der Kop zijn schets van de ontwikkeling van de Nederlandse marinevliegerij. In onderstaande aflevering gaat hij dieper in op de drijvervliegtuigen. Naar gehoopt wordt zullen van deze vliegtuigen in de (nabije) toekomst foto's en misschien ook modellen in het museum te zien zijn. Over watervliegtuigen (drilvervliegtuigen)In de vorige Nieuws brief sprak ik over de MLD en de diverse soorten vliegtuigen die deze dienst in de loop van zijn bestaan heeft gehad. Vanaf zijn op richting tot 1960 heeft de MLD over watervliegtuigen beschikt. Die zijn onder te verdelen in drijvervliegtuigen (Eng. hydroplanes of floatplanes) en vliegboten (flying boats). Zoals de naam al aangeeft hebben drijvervliegtuigen drijvers in plaats van wielen aan het onderstel, terwijl bij een vliegboot de romp het drijfvermogen verschaft. Aan ene Henri Fabreeen Fransman, zou het te danken zijn geweest dat het drijvervliegtuig in zwang kwam. In maart 1910 maak te hij namelijk een eerste vlucht met zo'n vliegtuig. Glenn Curtiss volgde daarop in de V.S. in 1911; hij gaf ook de aanzet tot de ont wikkeling van de vliegboot. Dat men in die dagen het water als vliegterrein gebruikte sproot voort uit het feit dat de motoren toendertijd geringe vermogens hadden en te land een lange startbaan moeilijker was te vinden. Daarnaast begreep men dat vanwege het vele water dat onze aardbol rijk is het aantal mogelijkheden voor watervliegtuigen navenant is. Daarom ook gingen vele marines zich meteen in deze ontwikkelingen interesseren. De eerste drijvers waren ware platbodems, bij de neus op lopend en van boven afgedicht om bij golfslag het drijfvermogen te behouden. Voordat het tweedrijver-systeem in gebruik kwam, had men aan de staart ook nog een kleine drijver bevestigd. De motor werd aan de wal gestart, waarna het toestel met een karretje te water werd gelaten. Alras verdween de staartdrijver en begon men andere vormen te zoeken voor de drijverbodem, zodat meer stabiliteit tijdens het 'varen' werd verkregen. Met de gladde platte bodems was het hoegenaamd onmogelijk in het water met enige dwarswind te taxiën, daar het toestel steeds oploefde. Door 'een V-vormige bodem en het aanbrengen van een klein roer aan iedere drijver werden de water eigenschappen beter. Door de toepassing van een zgn. step, een hak in de V-bodem, werden starts gemakkelijker wanneer er weinig wind was en het vermogen onvoldoende bleek om het vliegtuig, dat als het ware aan het water bleef plakken, los te krijgen. Bij de MLD werd het drijvervliegtuig al gauw gemeengoed. Het werd ook aan boord van schepen gebruikt. Hiermee kreeg de vloot 'ogen', want de vliegtuigen werden ingezet voor verkenningen en het waarnemen van aanslagen van het scheepsgeschut. Op schepen werd het drijvervliegtuig met een kraan op een speciale bok gezet. Vil de men ermee vliegen, dan werd het met dezelfde kraan buiten boord gezet, werd de motor gestart en kon men opstijgen. Voordat de start motor werd toegepast, moest de motor met een slinger worden ge start. Dit gaf niet alleen aanleiding tot diverse komische situ aties bij een roerige zee, maar soms ook tot ongelukken. Toen de scheepskatapult in gebruik kwam, werd het starten van een boord- vliegtuig aanzienlijk vergemakkelijkt. Onze Marine heeft toen slechts één schip gehad met een katapult, Hr.Ms. De Ruyter, het vlaggeschip van Schout bij Nacht Doorman die met dit schip ten onder ging in de Slag in de Javazee (feb 1942). - 3 -

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Nieuwsbrief Militaire Luchtvaart Museum | 1982 | | pagina 3