VLEUGELS van de MARINELUCHTVAARTDIENST De Bréquet 1150 - Atlantic De NAVO onderkende in de 50-er jaren de onderzeeboot dreiging van een immense Sovjet onderzeebootvloot. Be strijders waren daarom hard nodig. Nu had het maritieme patrouille vliegtuig zijn waarde al in WO II bewezen door van de 785 U-boten er 247 tot zinken te brengen. Het was daarom logisch, dat toen dit type vliegtuig bij ver schillende NAVO landen aan vervanging toe was, de NAVO autoriteiten zoveel mogelijk een zelfde M P-vliegtuig be oogden, dat daarom een grotere flexibiliteit gaf, een ge makkelijker onderdelen voorzieningen had en zondermeer van eikaars bases kon opereren. In 1957 werden daartoe stafeisen gesteld, die door de NAVO-landen aanvaard werden, als de NATO LRMP Air craft requirements. (LRMP= Long range maritime patrol air craft). Romp en vleugels zouden speciaal voor het laag vliegen over zee moeten worden ontworpen, dat met een matige snelheid moest kunnen van circa 165 zeemijlen per uur. Maar het toestel moest ook snel naar zijn operatie ter rein kunnen komen, zodat het dus ook op grote hoogten moest kunnen vliegen. Het beoogde missiepatroon was dan ook om na de start naar 30.000 voet te klimmen, daar met een grote snelheid van circa 300 zeemijlen per uur kruisen naar het patrouillegebied, waar dan 8 uren op lage hoogten moest kunnen worden gevlogen, wanneer dat zich op 600 zm. van de basis bevond. Zou dat terrein zich op 1000 zm van basis bevinden dan moest het vliegtuig tenminste 4 uren boven het patrouille gebied kunnen blij ven. Een drukcabine was derhalve noodzaak. Uiteraard moest het vliegtuig een scala van onderzeeboot bestrijdingsmiddelen bij zich hebben, zoals sonoboeien en torpedo's, dieptebommen e.d. Daarnaast moest het ook een wapen hebben om oppervlaktedoelen aan te vallen. Daar de kosten direct afhankelijk waren van het afvlieg- gewicht, werd een maximum van 100.000lbs gesteld, het geen ertoe bijdroeg dat het vliegtuig 2 motoren zou krijgen. Daar de prop-jet relatief zuinig was, ook op lage hoogten en op grote hoogten ook efficient functioneerde, werd voor dit type motor gekozen. Bedacht moest worden, dat de keuze van 2 motoren in plaats van 4 een bestelling van de USNavy en van de Royal Air Force onwaarschijnlijk maakte. De USNavy achtte het missiepatroon aanvaardbaar, maar wilde met 4 motoren nog meer veiligheid. Daarbij kwam, dat de USNavy in die tijd al met Lockheed in onderhandeling was om de Lockheed Electra om te bouwen tot LRMP vliegtuig. Voor alsnog werd aan het NAVO-project ruime medewerking ge geven, daar er vwb dat toestel, dat later de naam Orion kreeg, nog teveel problemen waren. De Britten hadden als eis, dat hun vliegtuig in staat moer zijn om voor de z.g. East of Suez politiek een 40-tal gewa pende soldaten te vervoeren, zodat die meteen en snel konden worden ingezet bij eventuele onlusten e.d. in het toenmalig British Empire. Daarnaast wilde de RAF zoveel mogelijk Britse apparatuur behouden en kwam het ar gument van vliegveiligheid met 4 motoren ook wel eens naar voren. Aldus ontstond een waar NATO project, waarin Nederland via de Vlagofficier MLD en de Marinestaf al vroeg bij werd betrokken. Maar ook het Nederlands Instituut voor Vlieg tuigontwikkeling en Fokker kwamen in dit vroege stadium bij het project. Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Labo ratorium werd er uiteraard ook bij betrokken. In opzet moest het NATO MP-vliegtuig de opvolger worden van de Neptune, maar het zou bijvoorbeeld in Frankrijk ook de verouderde Lancasters vervangen. De Koninklijke Marine had op het eind van de 50er-jaren o. P2V-5 Neptunes, die echter zouden worden overgedragen aan de Portugese luchtmacht, waarna de taak van de Nep tunes bij de KM zou worden vervuld door de S2F Trackers, 2 motorige boordvliegtuigen, die vanwege hun geringe vliegbereik en uitrusting die taak maar deels konden vervul len. Daarnaast had de MLD nog een taak in het toenmalige Nederlands Nieuw Guinea waar men met Mariners vloog, die echter door de P2V-7 Neptunes in 1961 werden ver vangen, toen de Mariners allerlei gebreken vertoonden Op 3 november 1961 maakte de Breguet 1150 zijn eerste proefvlucht, maar voordat het zover was moet men terug gaan naar de 50-er jaren. De genoemde stafeisen moesten omgezet worden in een vliegtuig van Europese makelij. Dat was bedongen om de Europese industrie en samenwerking te stimuleren. Een z.g. Steering Committee werd ingesteld, die aan 15 geïnteres seerde fabrieken in Europa om een verdere uitwerkir, vroeg. Het beste project zou unaniem moeten worden ge kozen. De door de fabrieken aangeboden ontwerpen wer den stuk voor stuk aan een gedegen onderzoek onderwor pen. Sommigen vielen al meteen af, zoals een ontwerp van een vliegboot van Dornier, een 3 motorig toestel als Ita liaanse inzending. Tenslotte bleven het ontwerp van Bre guet en dat van AV-Roe over. Er was zelfs een voorkeur voor de laatst genoemde Engelse inzending, maar dat moest afvallen, omdat er in de sterkte berekeningen een fout was gemaakt. Uiteraard wilde AV-Roe de fout herstel len, maar dat zou een reden zijn voor alle andere inzenders weer verbeteringen aan te brengen. Zodoende werd het ontwerp van Bréguet gekozen, omdat dat het Engelse na genoeg nabij kwam en er geen tijd verloren zou gaan met het uitvoeren van de plannen. Nog voordat de ontwerpen ingeleverd werden ontstond er een druk verkeer tussen de vliegtuigfabrieken in hoeverr met elkaar kon worden samengewerkt. Dit leidde o.m. tof een samenwerkingsregeling tussen Fokker en Bréguet en voorts met Dornier, Sud Aviation enz.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Nieuwsbrief Militaire Luchtvaart Museum | 1986 | | pagina 4