en het maken van aantekeningen als journaal was nauwelijks sprake. Verbetering werd verkregen door een goed handboek te vervaardigen. Dat werd de z.g. AP 1234, geschreven door Dickie Richardson en een team, dat in goede navigatie geloofde en vele 'oakheads' tot overtuiging bracht, dat met een goede opleiding dat boek goede resulta ten zou geven. Die kwamen; ook radio- en radarhulpmiddelen droegen daartoe bij. Bij de Britse Marine besloot men al in een vroeg stadium boordjagers in dienst te nemen, die een navigator mee konden nemen, ook al ging dat ten koste van de prestaties van het toestel. Zo waren er de Fulmar en de Firefly. Bij de US Navy kregen vliegers een speciale opleiding in navigatie en hielpen z.g. picket- ships een handje. Door deze maatregelen is het peil van navigatie op een veel hoger niveau gekomen. Nu zal de lezer zich afvragen hoe het bij de Nederlandse Militai re Luchtvaart was. De MLD beschouwde het vliegtuig als vliegend schip en aldus werd genavigeerd. De navigator (waarnemer) was vaak vliegtuigcommandant, terwijl de vlie gers onderofficieren of jongere officieren waren. Het niveau van navigatie lag dan ook op een heel hoog peil, hetgeen de R.A.F. ronduit erkende, toen 321 squadron na het verlies van Indië vanuit Ceylon opereerde. In éénmotorige MLD-vliegtuigen zaten meestal de vliegers met uitstekende naviga- tieresultaten. Zij hadden echter wel het vaak mooie weer in de tropen mee. Daarnaast was er de MLD navigatierekenschijf, die nogal wat werk uit handen nam. Bij de Luchtvaart afdeling hier te lande en het ML van het KNIL heerste in eerste instantie een zelfde situatie als eerder over de R. A. F. beschreven. De uitdrukking 'mooi-weer vliegers' is zo ontstaan, maar het begrip voor goede navi gatie groeide naarmate men langere vluch ten ging maken. Uit de naamgeving is historisch de ontwikkeling van de luchtnavi- gator ook af te leiden. Zo werd aan boord van een R.A.F. of US Army Air Force vliegtuig een 'observer' meegenomen, die in feite aanslagwaarneming deed ten behoeve van de artillerie of verkenningen noteerde. Zo doende werd hem de navigatie toever trouwd. Pas in 1943 werd de 'Observer'vink in de R.A.F. vervangen door een halve vlerk met omkranste 'N' van navigator. In Neder land vond eigenlijk dezelfde ontwikkeling plaats, zij het dat de waarnemersvink voor zien is van twee vlerken. Het zich 'observer' of 'waarnemer' noemen gaf een zeker cha- risme, ook nu nog. En waarom ook niet. Het navigeren zonder computers, zonder aparte rekenmachines etc. was immers een heel gecompliceerde zaak, zodat men wel eens zei, dat er maar één man was die zich in een vliegtuig 'rot' werkte. Vluchtvoorbereiding en vluchtuitvoering op kaart en log (=journaal) zijn van het aller grootste belang. Die vragen om nauwkeu righeid, initiatief en timing en voorts om goede samenwerking in de bemanning. Het idee van 'stuur maar Noord om 1200 uur' heeft een bron van calamiteiten in zich, tenminste als de vlieger onder 'maar Noord' een marge neemt van 5 graden aan iedere kant en klokken en horloges niet zijn gesynchroniseerd. Koersen werden liefst niet via de (vaak slechte) intercom doorgegeven, maar duidelijk op een papier geschreven, zo ook een ETA (expected time of arrival), met dien verstande dat het toch is gebeurd, dat een vlieger een ETA aanzag voor een koers en de koers zag als een ETA! Vele ongeluk ken, vele idiote situaties zijn ontstaan door slechte vluchtvoorbereiding en uitvoering. Maar onze navigator overkomt zoiets niet. Als de vlucht van A naar B, van B naar C en daarna van C terug naar A gaat, dan tekent hij (eventueel) de te vliegen GRONDWEG (track) op de kaart, tenminste als geen hui zenhoge bergen in de weg staan. Er moet eerst rekening worden gehouden met de wind (snelheid+richting=vector), die de meteo heeft gegeven, zodat men daarmee de LUCHTWEG (course) kan uitrekenen. De meteo-wind was vaak niet ideaal en is dat ook nu nog niet. Maar het is beter dan niets. Staat de wind DWARS, dan heeft men bij die wind maximum DRIFT, dus moet men voor het vliegen van de GRONDWEG OPsturen in de wind, zo dat men de drift als het ware 'doodvliegt'. Komt de wind van achteren of van voren in, dan wordt de drift minder of zelfs nul, maar dan wordt de snelheid over de grond met wind-mee: eigen snelheid 11

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Nieuwsbrief Militaire Luchtvaart Museum | 1989 | | pagina 11