Het draaide om de bougie en werd ook wel als Voterende cylinderkop' betiteld. Een op dezelfde wijze werkende schijf werd door D.V.L. in 1936 op een Junkers Jumo 210 uitgeprobeerd. Wegens de ongunstige vorm van de cylinderkop en de ongunstige gasstroom werd het project in 1942 opge geven. De meest succesvolle schuivenmotor werkte volgens het in 1904 gepatenteerde Burt Mc.Collum systeem. Het werkte in tegenstelling tot het Knight- systeem met één bus, welke gestuurd door een excentriek niet alleen op en neer be woog, doch ook een halve slag draaide in de cylinder. Ook hier geven de in de bus- en cylinderwand aangebrachte gaten de weg naar de in- en uitlaatkanalen vrij. Het werd voor het eerst in 1914 op een Archyll motor toegepast en nadat in 1925 een Guyot racewagen met een verkorte schuivenconstructie op een lijnmotor werd gebouwd, welke later in de originele Burt Mc. Collum vorm werd gewijzigd, vatte Bristol in 1926 het idee op om de stermoto ren naast de kleppenuitvoeringen, hiervan te voorzien. Naast de in 1927 door Continental ontwik kelde schuivenmotor paste Rolls Royce het op de Eagle, Napier en op de Sabre toe. Dat ook de Duitsers belangstelling voor dit motortype bezaten blijkt wel dat ze bij de bezetting van de Fokker fabrieken in mei 1940 de Bristol Hercules motoren uit de Fokker T 9 haalden en naar Duitsland transporteerden. In 1944 was het dan B.M.W. welke een 28 cylinder stermotor bouwde voorzien van vier cylinderkransen, waarbij de voorste twee en achterste twee coaxiable assen aandreven voor de contrapropellors. Het einde van de oorlog verhinderde verdere plannen in deze richting. Zo was het uiteindelijk de Bristol Centaurus welke als een der laatste grote zuigermotoren met schuiven de geschiedenis inging. Napier probeerde het nog met een diesel motor met schuiven en een uidaatgastur- bine, genaamd de Nomad, doch voor deze motorcatagorie was het straalmotortijdperk reeds aangebroken. De behoefte schuiven- motoren te bouwen kwam door het exact laten openen en sluiten van de in- en uidaatkanalen. Klepspeling en klepveer- breuk speelden hierbij een rol. Ook bezat de schuivenmotor minder onderdelen, alhoe wel deze in het totaal toch iets meer wogen. Bij de Bristol motoren waren in vergelijking tot de kleppenuitvoeringen de prestaties ook iets beter. Het frontoppervlak was door de uitloopsleuven van de schuiven iets groter, ondanks het ontbreken van het kopklep- mechanisme. Een en ander blijkt uit navol gend overzicht van twee in 1932 ontworpen motoren in hun uitvoering van het jaar 1938. Bristol Mercury XII Perseus XI Aantal cyl. Boring Slag Inhoud Diameter front PK Bij touren Op hoogte van Gewicht kleppen 9 146 mm 165 mm 24,9 liter 1,307 m 890 2750 omw./min. 1830 m 467 kg schuiven 9 146 mm 165 mm 24,9 liter 1,32 m 905 2750 omw./min. 1985 m 472 kg 23

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Nieuwsbrief Militaire Luchtvaart Museum | 1990 | | pagina 23