zijnde modellen deze attributen ontbraken. Ook de Trossie-Monaco racewagen van 1935 bezat zulke gemeenschappelijke verbran dingskamers per twee cylinders. Zij vormde het constructiedetail van de 8 cylinder luchtgekoelde stermotor, welke voor in de wagen was geplaatst, zodat deze er uit zag als een vliegtuigromp op wielen, uiteraard echter zonder vleugels en kielvlakken. Veel ouder dan de genoemde constructies zijn de zuivere dubbelzuigers, waarbij in één cylin der twee zuigers uit elkaar gedreven worden. In 1899 werd een Gobron Brillie racewagen voorzien van een motor welke later ook voor vliegtuigen bestemd was. Per cylindereen- heid werden twee zuigers uit elkaar gedre ven, waarbij de ene via de drijfstang direkt op de krukas werkte, terwijl de tweede via een stangenstelsel de krukas bereikte. Zeer voor uitstrevend bezat de motor reeds brand stofinspuiting en dat in een tijd dat de carburateur nog in de kinderschoenen stond. Er werden in de navolgende jaren meerdere uitvoeringen gebouwd met 2, 4, en 6 cylinders, met respectievelijk 4, 8 en 12 zuigers. Een andere vliegtuigmotorconstructie was de Rhomboid motor. Een op de plaats van de verbrandingskamer geknikte cylinder, waarin twee zuigers uit elkaar gedreven werden en welke als paar, zijnde twee cylinders en vier zuigers, twee krukassen aandreven. Faccioli in Italië in 1911 met een 8 cylinder 50 pk. en Saurer in Zwitserland in 1940 met een 24 cylinder 1000 pk. pasten ze toe op proefmodellen. De door ing. Fuscalda in 1935 ontworpen en door Isotta Fraschini gebouwde liggende driecylinder met tussen liggende propelloras, alsmede de ringzui- germotor bereikte nimmer het productie stadium. De enige dubbelzuigermotor welke het in de luchtvaart tot een productie van enige omvang bracht stamt van Junkers. De in 1907 gepatenteerde Junkers dubbel zuigermotor werkte als de Gobron-Brillie, maar dan met twee krukassen welke door middel van tandwielen de propelloras aan dreven. Het waren tweetakt Dieselmotoren. Het Junkers Ju 86 verkeersvliegtuig was onder andere met deze motoren, welke aan hun hoge motorgondels te herkennen wa ren, uitgerust. Het toestel vloog in de jaren voor de oorlog via Schiphol op Londen. De aan Zuid Afrika geleverde toestellen bezaten B.M.W. benzi ne stermotoren welke meer vermogen lever den. Beginnende met de productie in 1928 tot en met 1940 werden dejumo 204, 205 en 207 alle zijnde 6 cylinders met 12 zuigers met een inhoud van 16.62 liter in verscheidene Duitse vliegtuigmodellen ingebouwd. De Blohm und Voss verkenningsvliegboot Bv 138, het postwatervliegtuig Ha 139 dat in de jaren voor de oorlog met behulp van een katapultschip postvluchten op Zuid Amerika vloog en een uitvoering van de viermotorige Bv 222 waren met deze motoren uitgerust Terwijl de boring met 105 mm en de slag met 2 x 160 mm gelijk bleef, steeg het vermogen van 600 pk. bij 1550 toeren tot 750 pk. bij 2500 toeren. Het brandstofverbruik was met 160 tot 180 gr./pL/uur laag in verhouding tot de ben zinemotoren. Om over meer vermogen op grote hoogte te beschikken werd in het uit het verkeersvlieg tuig ontwikkelde verkenningsvliegtuig Ju 86 P een derde motor in de romp geplaatst om als aanjagerkrachtbron te dienen, voor de twee in de vleugels gemonteerde motoren. Dit systeem werd eveneens toegepast door Petlyakov op de met 4 normale Dieselmoto ren uitgeruste Pe 8 alsmede op de door benzine aangedreven Dornier Do 217 P. In 1940 werd door Junkers nog een 24 cylinder dubbelzuiger tweetakt Dieselmotor gebouwd, welke echter niet meer in produc tie werd genomen. De uit vier van de bekende cylindereenhe- den in carrévorm samengestelde motor bezat vier krukassen welke via de benodigde tandwielen de propelloras aandreven. De boring was met 80 mm geringer dan bij het type Jumo 207, doch de motorinhoud steeg door het grotere aantal cylinders tot 28,95 liter. De motor gaf bij 4000 omw./min. 2200 pk. af en was met 48 zuigers het toppunt op motorgebied. Met 76 pk./l. bereikte deze motor eveneens 17

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Nieuwsbrief Militaire Luchtvaart Museum | 1990 | | pagina 17