Als zo'n wakend mannetje alarm sloeg ging de hele groep met enorme sprongen en een onvoorstelbare acceleratie op de vlucht in de richting die door het mannetje werd ge volgd. Vaak kwamen ze recht op je af en dan moest je plat op de grond gaan liggen om niet ondersteboven te worden gelopen. Menigmaal heb ik zo tegen de onderkant van die kangoeroes aangekeken als ze vluchtend over me heen sprongen dat was een machti ge gewaarwording. Als we een kangoeroe schoten namen we alleen de beide achterpoten mee, de staart en de buiten haasjes, de rest lieten we over aan de roofvogels en de mieren die er binnen vierentwintig uur niets meer van overlieten, geen spoor. Het vlees was erg bewerkelijk, het bestond voornamelijk uit kleine muisjes die in spieren waren ingekapseld die zorg vuldig met een gilette mesje moesten worden verwijderd. Dit gebeurde door de thuisblij vers, van dit tijdrovende slagerswerk waren de jagers vrijgesteld. Na de bewerking was het vlees uitstekend te eten en een feestmaal vergeleken bij de cornetbeef die de Aussies ons dagelijks voorschotelden. De staart liet zich tot een heerlijke 'ossenstaartsoep' ver werken, een bezigheid waarin een van onze boordschutters Bob Zeelen, een meester was. Bij het schieten van een vrouwtje kon het voorkomen dat er zich een jong in de buidel bevond. Soms nog in een embrionaal sta dium nog verkleefd met de tepel en niet groter dan een muis, maar soms ook grotere exemplaren vrij in de buidel met het begin van haargroei en zelfs flinke dieren die onmiddellijk nadat de moeder viel, uit de buidel sprongen en de benen namen. Als je dan wachtte en schuil hield kwamen ze weer terug om in de buidel van de dode moeder te kruipen. Deze jonge dieren namen we dan mee naar ons kamp en verzorgden ze tot ze groot genoeg waren om losgelaten te wor den. Die verzorging was echter zo tijdrovend en vermoeiend dat wij bij het jagen voor namelijk jonge mannetjes neerlegden om te voorkomen dat er in elke tent een weesje rond huppelde. Als ze nog klein waren sliepen ze in een jute zak waarin we een gat hadden gemaakt en die werd opgehangen aan de central mast van de tent. Als het je beurt was voor de kleine te zorgen dan bond je de zak om je middel en huppelde je als een echte kangoeroe door het kamp op zoek naar jonge alang £lang scheuten die je dan eerste in je mond fijn kauwde waarop de kleine prompt zijn kop uit de zak stak zij nek uitstrekte en het heerlijk voorgekauwde hapje onder het maken van dankbare geluid jes uitje mond kwam halen. We troffen nooit meer dan één jong in de buidel aan en aanvankelijk dachten we dat er maar een tepel in de buidel zat en dat de kleine embryo's daar in de buidel eenvoudig als het ware uit de tepel geboren werden. Geloof me of niet maar niemand kon ons uit de droom helpen, zelfs de Aussies niet. Thans weten we beter en we zijn er ook wel achter gekomen maar voor de meesten gold dat ze geen flauw benul hadden van het familieleven van de kangoeroe. Terug naar de grimmige werkelijkheid van de oorlog, want U begrijpt dat we niet altijd de vrijheid hadden om zover van het kamp te dwalen dat we kangoeroes en ander wild konden besluipen. Het was namelijk zo datje meestal 24 uur vrij was na een operationele vlucht, daarna mocht je niet verder van het kamp vertoeven dan de reikwijdte van de tennoy en was je standby dan moest je in de directe omgeving van je tent blijven met je uitrusting bij de hand klaar voor actie. (wordt vervolgd) A.J. van der Heiden GEVRAAGD: Oude nummers van de Nieuwsbrief. Wie kan mij helpen aan de nrs. 1 t/m 25. Gaarne bericht aan: P.F. Couwenberg, tel.: 01623-15519. 18

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Nieuwsbrief Militaire Luchtvaart Museum | 1991 | | pagina 18