geleidelijk beter als gevolg van een verbeter
de communicatie. De standpunten werden
duidelijk gesteld en men liet zich niet meer
opzij zetten, noch door de Australiërs, maar
ook niet meer door het Nederlands hoofd
kwartier in het verre vredige zuiden. Er
kwam verbetering in de materieelsituatie,
terwijl de operationele inzet van materiaal en
personeel zo hoog mogelijk werd opge
voerd. Verkenningsvluchten werden afge
wisseld door dag- en nachtbombardemen
ten met grotere formaties en de z.g.
'shippings', lage aanvallen op schepen,
vormden een groot deel van het operationele
menu.
Bij het beëindigen van de oorlog kon de
balans worden opgemaakt van 2lA jaar
operaties: 2091 opdrachten waarvan 552
dag- en 423 nachtbombardementen, 118
aanvallen op schepen, 948 offensieve ver
kenningen en 50 foto-opdrachten. In totaal
werd circa 53.670 ton aan schepen tot zinken
gebracht. In deze periode sneuvelden 75
man.
Toen medio 1943 aan het geallieerde com
mando kon worden aangetoond dat de
RNMFS voldoende jachtvliegers kon leve
ren, werd toestemming verkregen om een
tweede Nederlands (jacht)squadron op te
richten. Op 10 december 1943 werd het
No. 120 Squadron NEI te Canberra opge
richt, uitgerust metCurtiss P-40 'Kittyhawk'
jagers. Ook dit squadron zou na een inwerk-
tijd en training van 5-6 maanden, als NEI-
squadron onder geallieerd commando wor
den gesteld en net als het eerder genoemde
18e squadron met de Nederlandse kleuren,
geschilderd op de romp en vleugels, vliegen.
De overplaatsing naar het vliegveld Mopah
bij Meraukeop Nieuw-Guinea vond plaats in
april 1944, waar het squadron in feite niet
veel meer te doen kreeg, als gevolg van de
goedlopende opmars van de Amerikanen
aan de noordzijde van dit grote eiland. Van
een luchtverdediging van de zuidkust van
Nieuw-Guinea en de noordkust van Austra
lië was nauwelijks sprake. Af en toe werd een
opdracht gevlogen om een grondaanval uit
te voeren op Japanse posities langs de
zuidkust van het eiland. Daar bleef het
echter bij. Ondanks deze magere inzet en
het monotone leven op de basis, die om
ringd was door onafzienbare moerassen van
de laagvlakte, bleef de geest van het squa
dron uitstekend, dankzij de uitstekende
leiding van de commandant en zijn vlucht-
commandanten.
In november 1944 kwam aan de onvrede
met deze situatie een einde en kreeg het 120e
eindelijk de kans zich waar te maken. Toen
namelijk werd een deel van het squadron op
het eiland Noemfoer aan Nieuw-Guinea's
noordzijde bij een RAAF-eenheid gestation-
neerd. Deze stationnering vond plaats na
een tocht van ongeveer 1100 km (3H uur
vliegen) in een éénmotorig vliegtuig dwars
over het onherbergzame Nieuw-Guinea
zonder enig navigatie baken. Een eventuele
noodlanding zou in dit gebied onvermijde
lijk tot een tragisch einde hebben geleid.
Voor de vliegers volgde nu de harde praktijk
van het jagen op Japanners. Nadat - op eigen
aandringen - het gehele squadron in juni
1945 was overgeplaatst naar één van de drie
vliegvelden op het eiland Biak in de Geel
vinkbaai aan de noordkust van Nieuw-
Guinea, werd het echter pas betrokken bij
intensieve operaties, zoals het door middel
van mitrailleurvuur en duikbombardemen-
ten vernietigen van Japanse munitie-opslag
plaatsen, brandstofdumps, luchtdoelopstel
lingen, schepen, kampementen en andere
objecten. De gevolgen waren navenant. In de
drie maanden voor het einde van de Pacific-
oorlog vonden vele 'narrow escapes' plaats
en sneuvelden drie vliegers tijdens het
uitvoeren van operaties tegen Japanse bol
werken in de Vogelkop en in de baai van
Ambon.
7. ANDERE ONDERDELEN VAN DE
ML IN AUSTRALIË
Teneinde de operationele bemanningen, die
voor hun rustperiode naar het zuiden van
Australië kwamen, op te vangen en bij te
scholen en ook om overtollige vliegtuigen te
onderhouden, werd de noodzaak onderkent
om een eenheid op te richten voor deze taak.
Te Canberra werd eind 1943 het NEI
Personnel and Equipment Pool (NEI PEP)
opgericht. Tot het einde van de oorlog heeft
17