van de Britten. Het overgrote aantal vlieg
velden op beide eilanden was in handen van
de Indonesische vrijheidsstrijders. Lucht
transport - de enige vorm van transport die
relatief veilig was - werd uitgevoerd door de
Britse transportvliegtuigen en door in beslag
genomen Japanse vliegtuigen. Nederlandse
Dakota's mochten alleen landen op het
vliegveld Kemajoran nabij de hoofdstad
Batavia.
In 1946 vertrokken de Britse troepen gelei
delijk en werd het toen al verscheurde land
overgedragen aan de Nederlandse regering,
die allereerst rust en orde wenste te herstel
len en tegelijkertijd trachtte de opbouw van
het land ter hand te nemen. Ook de
Nederlands-Indische krijgsmacht, bestaan
de uit ex- krijgsgevangenen en eenheden uit
Australië aangevuld met troepen uit het
verre Nederland, kwamen aan land en
bonden de strijd aan met de Indonesische
strijdmacht.
De na-oorlogse opbouw van de ML van drie
squadrons uit Australië tot het maximum
vereiste voor de ondersteuning van de
grondtroepen, verkenning en transport, plus
het onderhoud van het materiaal en het
operabel maken van een aantal vliegvelden,
stuitte op grote moeilijkheden door gebrek
aan personeel en materiaal. Het ML-KNIL-
personeelbestand, bestaande uit ex-krijgs
gevangenen en degenen die uit Australië
kwamen, waren onvoldoende en konden
slechts gedeeltelijk worden aangevuld met
de in 1945 overgekomen OorlogsVrijwilli-
gers/LSK (OVW-ers en later de Luchtvaart
Troepen (LVT) en de Luchtdoel Artillerie-
groep, de laatstgenoemde oorspronkelijk
deel uitmakend van de uit Nederland gearri
veerde C-Divisie.
Met alle macht werden daarom de opleidin
gen in 1946 gestart waarbij zowel op kwaliteit
als op kwantiteit werd gelet. Maar pas in 1947
en later begonnen de scholen van de ML
vrucht af te werpen.
Het vliegtuigmateriaalbestand veranderde
nauwelijks. Een geluk was dat de ML-KNIL
nog in Australië tijdens de oorlog een
aankoop kon doen van 39 North-American
P-51 'Mustang' jachtvliegtuigen ter vervan
ging van de verouderde Kittyhawks. Maar
veel was dit niet.
Met grote moeite werden twee bommen
werpersquadrons (nrs. 16 en 18), driejacht-
squadrons (nrs. 120, 121 en 122), twee
transportsquadrons (nrs. 19 en 20), een
Artillerie-verkenningssquadron (nr. 17) en
een Photo-Verkenningsafdeling (PVA) in
operationeel bedrijf gesteld. Uit Nederland
kwam aanvulling in de vorm van een
jachtsquadron (nr. 322) en een artillerie-
verkenningssquadron (nr. 6). Een centrale
technische en magazijndienst op de basis
Andir ondersteunde in de periode 1948 tot
1950 deze ML-onderdelen inclusief een
totaal van 16 vliegvelden, verspreid over de
gehele archipel. Het hoofdkwartier was
gevestigd te Batavia.
Zolang echter als gevolg van de politieke
omstandigheden tot medio 1947 op Sumatra
slechts drie en op Java slechts vijf verwaar
loosde en door de Japanners leeggeroofde
vliegvelden de ML ter beschikking stonden
en daarbij nog de dringende noodzaak
bestond om zo snel mogelijk de opleiding
van vlieg- en grondpersoneel ter hand te
nemen, kon van een normale groei niet
worden gesproken. Voeg daarbij de chaoti
sche en gevaarlijke situatie buiten de vlieg
velden in de leefgemeenschappen en de
eerder genoemde problemen waarvoor de
ML toen stond, en het behoeft geen nadere
uitleg, dat de totale problematiek waarvoor
de ML zich geplaatst zag, levensgroot was.
Desondanks werd een steeds dringender
beroep gedaan op de ML, hetzij voor
ondersteuning van grond-operaties hetzij
voor het transporteren van dringend beno
digde artikelen, dan wel voor het vervoeren
van militairen en burgers - in het laatste geval
vaak door de gehele archipel heen en zelfs
naar en van Australië -.
Gaandeweg het conflict werden de operaties
opgevoerd tot een maximum inzet bij de
aanvang van de eerste Politionele Actie (PA)
op 21 juli 1947. Deze actie, die 15 dagen
duurde en vanwege politieke redenen moest
worden beëindigd, werd uitgevoerd op Java
en Sumatra. Ondanks het feit dat de opera
tionele squadrons en materiaal slechts voor
circa 60-70% waren bezet, werden tijdens
deze actie 2890 sorties gevlogen met een
20