Op een aantal punten kon niet worden
voldaan aan de door de marine gestelde
eisen en werden compromissen gesloten: er
moest worden afgezien van inklapbare mi
trailleur-opstellingen op beide 'stummels',
eveneens kon de bomophanging in de romp
niet worden verwezenlijkt. Deze werd ver
vangen door een ophanging aan rekken
onder iedere vleugelhelft.
Doordat de Do 18 vliegboot, die zojuist was
uitgebracht, gunstige beproevingsresultaten
liet zien, had men zoveel vertrouwen in het
nieuwe ontwerp, dat de gebruikelijke proce
dure één proefmodel te laten bouwen
voordat tot serie-opdracht werd overgegaan,
niet nodig werd geacht.
Ondanks het feit, dat de Dornier-fabrieken
volledig waren ingeschakeld in het bewape
ningsprogramma voor de Luftwaffe, garan
deerde Dornier een gunstige levertijd. Ook
dit was één van de doorslaggevende argu
menten voor de keuze van het Dornier
ontwerp. Om dit te realiseren zouden de
vliegboten gebouwd gaan worden in de
Zwitserse dochteronderneming, de A.G. für
Dornier-Flugzeuge te Altenrhein, evenwel
diverse subassemblages moesten in Duitse
fabrieken worden vervaardigd. Dit leverde
echter problemen op, maar toen de Neder
landse regering na intensieve onderhande
lingen met het Derde Rijk tot overeenstem
ming kwam de Do 24's in Ponden Sterling te
gaan betalen en voor het geval de vliegboten
in Zwitserland werden gebouwd in goud-
franken, stond niets een eerste contract voor
de levering van zes vliegboten meer in de
weg.
Dit contract werd op 3 augustus 1936 door
de toenmalige Minister van Oorlog (tevens
Minister van Koloniën) Dr. H. Colijn onder
tekend. De levering van motoren, propellers,
bewapening en bepaalde instrumenten en
andere uitrustingsstukken waren hierbij niet
inbegrepen. Deze zouden door de Neder
landse staat worden aangeschaft en voor
inbouw aan Dornier worden geleverd.
Gezien de politieke situatie in Europa werd
door de marineleiding onderkent, dat bij het
uitbreken van een eventuele oorlog in
Europa, de Dornier's, die uiteindelijk in
Nederlands Indië dienst zouden moeten
doen, problemen zouden kunnen krijgen bij
de levering van reserve-onderdelen, zelfs bij
een licentiebouw in Nederland. Er werden
dan ook vanaf eind 1938 pogingen in het
werk gesteld om een tweede type vliegboot
voor de MLD-taken te verkrijgen. Men had
hierbij het oog laten vallen op de Consoli
dated PBY Catalina, die volop in productie
was voor de U.S. Navy. Van dit type vliegboot
had Fokker de alleenvertegenwoordiging in
Europa verworven. Om diverse redenen
heeft men deze plannen niet kunnen concre
tiseren.
Later, na de bezetting van Nederland, heeft
men alsnog grote aantallen van deze zo
bekend geworden vliegboot in dienst ge
steld.
BOUW- EN TESTFASE
Ongeveer tegelijkertijd met de ontwerp-
aanvrage van de MLD ontving Dornier van
de zijde van het Reichs Luftfahrt Ministe-
rium eveneens het verzoek om een driemo-
torige vliegboot te ontwikkelen. De eisen die
daaraan werden gesteld kwamen in grote
lijnen overeen met de MLD eisen, met dien
verstande dat de Duitse machines moesten
worden uitgerust met drie Junkers JUMO
205C dieselmotoren van elk 600 pk. De voor
de MLD bestemde versie week hiervan
belangrijk af, omdat deze zou worden
voorzien van de Wright Cyclone GR 1820-
F52 9-cylinder luchtgekoelde stermotoren
met een startvermogen van 887 pk.
Op grond van beide specificaties werd bij
Dornier te Friedrichshafen begonnen met de
bouw van drie prototypen, die de fabrieks-
aanduiding Do 24V. 1, V.2 en V.3 ontvingen.
De V. 1 en de V.2 waren bestemd voor de
evaluatieproeven van het RLM, terwijl de V.3
het voor de MLD bedoelde proefmodel zou
worden.
Daar door de MLD inmiddels een bestelling
van zes stuks was gedaan met de daarbij
overeengekomen afleveringsdata besloot
Dornier om pas na het gereed komen en
beproeven van de eerste Nederlandse vlieg
boot, de beide Luftwaffe-prototypen af te
bouwen. Een belangrijk argument voor
Dornier was ook, dat zij een dergelijke zware
10