'carriers' te kostbaar voor waren. Om vol
doende bescherming te geven zouden tel
kens twee MAC-schepen in een konvooi
meevaren. In februari 1943 werd bij zes
schepen begonnen met het aanbrengen van
een vliegdek, remkabels e.d., het verplaatsen
van de brug naar de stuurboord zijde, dat
dan als 'eiland' diende en andere voorzie
ningen. Desondanks kon het grootste deel
van de lading worden meegevoerd.
Daarna, 27 februari en 2 juni 1944 kwamen
de zo omgebouwde Nederlandse Shell tan
kers Macoma en Gadila als MAC's gereed.
Zij waren ongeveer 8000 ton, konden maxi
maal 12,5 knopen halen en hadden een
vliegdek van ca. 135 m.
De lezer dient zich wel gewaar te zijn, dat de
vliegtuigen in weer en wind op dek bleven; er
was geen hangar. Onderhoud moest daar
geschieden. Als er werd gevlogen moest
veelal met een slingerend en stampend schip
worden rekening gehouden. Bij het landen
werden de aan boord gebleven Swordfishes
achter het vangnet geplaatst. Het was derhal
ve het boordbedrijf in de meest primitieve
zin. Vandaar dat deze schepen terecht
vliegdekschepen werden genoemd.
Ondertussen was in mei 1943 het Fleet Air
Arm squadron 836 z.g. MAC-pool gewor
den, gevolgd door 840 squadron in augustus
1943, bestemd om de schepen van detache
menten van drie of vier Swordfishes te
voorzien. Deze squadrons zouden in 1945
een sterkte hebben van ieder ca. 30 vliegtui
gen. Op 15 juni 1943 werd te Donibristle 860
squadron als Fleet Air Arm squadron met
hetzelfde doel in dienst gesteld. Uiteindelij
ke sterkte zou 100 man personeel zijn met 12
van de Britten geleende Swordfishes. Dat
personeel kwam van onze militaire vlieg-
school Jackson in de VS, uit R.A.F. oplei
dingen en van de vloot. Meteen na de
indienststelling werd een oefenprogramma
afgewerkt om het boordvliegen onder de
knie te krijgen en met de eenvoudige radar,
raketten en dieptebommen op operationeel
niveau te komen. In October 1943 werd aan
boord van HMS Argus, de training carrier
van de Royal Navy geoefend. In december
1943 waren acht bemanningen klaar voor
konvooidiensten tussen Halifax (Canada) en
de Clyde (Schotland).
De Britse MAC Acavus kreeg in begin januari
1944 een Nederlands detachement tech
nisch personeel. Op 5 januari 1944 maakte
off. vlieger Van Lienden als eerste van drie
Swordfishes met zijn deklanding het 860
squadron operationeel. 11 januari 1944
werd in een storm en met slecht zicht
patrouille gevlogen. 65 schepen zaten in het
konvooi. De 860-bemanning kon het schip
niet direct vinden. Uiteindelijk landde de
vlieger de Swordfish in een koude, kolkende
zee. De bemanning kon niet meer worden
gered. Na twee reizen met de Acavus en
proeven aan boord van de Gadila vertrok een
detachement van drie Swordfishes met dit
schip voor zijn eerste reis na de ombouw in
een konvooi naar Canada. In juni 1944
kwam,zoals gezegd, ook de Macoma be
schikbaar.
Vier Swordfishes van 860 squadron werden
eind juni 1944 aan boord van de Britse
MacCallum geëmbarkeerd. Op de thuisreis
werd op 8 juli 1944 een bovenwater varende
onderzeeboot verkend in een gebied, waar
zulke boten meteen mochten worden aange
vallen. Er kwam geen enkele reactie op
alsnog gegeven en herhaalde herkennings-
seinen van de vier Swordfishes van de
MacCallum. Het zekere moest voor het
onzekere worden genomen. Tezamen met
twee Britse Swordfishes van een ander MAC-
schip uit het konvooi werd de aanval ingezet.
Tot verbijstering van de bemanningen ble
ken zij de Franse onderzeeboot-mijnenleg-
ger Perle tot zinken te hebben gebracht.
Het bericht dat de Perle in de buurt van het
convooi bovenwater zou varen kwam te laat
binnen. Eén man overleefde de aanval.
Tot het einde van de oorlog werden door
squadron 860 in totaal 19 reizen gemaakt, 15
aan boord van Nederlandse MAC-schepen,
4 aan boord van Britse. Geen enkel schip uit
de convooien is op de Atlantische Oceaan in
die periode verloren gegaan.
Omdat de MAC-schepen als vliegdekschip
geen taak in de strijd tegen Japan zouden
krijgen, werden zij weer in hun oude staat
teruggebracht. 860 Squadron ging naar de
11