"Roterende cilinders, spetterende olie"
Doorgaans wordt aangenomen, dat de Fransman Laurens Séguin, samen met
z'n broer Gustav, de uitvinders zijn van de z.g. rotatiemotor. Zij waren het
immers, die onder de naam "Société des Moteurs Gnöme" in 1908 in Parijs
aan de Rue Lafitte 49 een vliegtuigmotorenfabriek stichtten. Met het lanceren
van hun eersteling, de vijfcilinder Gnöme, die een vermogen van 50 pk lever
de en die slechts 79,73 kg zwaar was, baarden zij groot opzien. Het was dan
ook niet zonder reden, dat andere motorfabrikanten bezorgde en argwanen
de blikken in de richting van de gebroeders Séguin sloegen.
De rotatiemotor kwam voor de vliegtuigfabri
kanten als een geschenk uit de hemel. Voor
dien had men zich moeten behelpen met
automobielmotoren. De producenten daar
van keken over het algemeen niet op een
kilo meer of minder. In de luchtvaart daaren
tegen had men behoefte aan lichtgewicht
motoren. Immers, tegenover elke kilogram,
die men de lucht in wilde brengen, moest
voldoende motorvermogen voorhanden zijn.
Zelfs het lichaamsgewicht van de vlieger was
van invloed op de prestaties van het vliegtuig.
Hoe minder de man woog, hoe beter z'n
vliegtuig presteerde. De tot dan toe gebruik
te automobielmotoren waren vloeistofge-
koeld. De daarvoor benodigde attributen
zoals watermantel, buizenstelsel en radiateur
verhoogden niet alleen het motorgewicht,
maar namen bovendien veel ruimte in. Hun
ongunstige motorbelasting bleek te hoog
voor de toenmalige fragiele vliegtuigjes. Men
probeerde tot gewichtsvermindering te
komen door vloeistofkoeling te vervangen
door luchtkoeling. Echter, luchtgekoelde
motoren in-lijn opgestelde cilinders hadden
het nadeel, dat de achterste cilinders con
stant vastloopneigingen vertoonden. Hoewel
luchtgekoelde stervormige motoren het
voordeel hadden dat alle cilinders de volle
luchtstroom opvingen, was de koeling ook
bij dit motortype onvoldoende, omdat de
vliegtuigen een te geringe voorwaartse snel
heid hadden. Het vastlopen van de zuigers
bleef een probleem, dat om een oplossing
schreeuwde. Met het in 1908 ten tonele voe
ren van hun rotatiemotor, waren het de
gebroeders Séguin, die daarmee een motor
type introduceerden, waar de vliegwereld als
het ware op zat te wachten. In tegenstelling
tot de conventionele stervormige motor had
hun motor een vaststaande krukas, waarom
heen de cilinderkrans en de daaraan beves
tigde propeller roteerden. De krukas zelf was
bevestigd aan de vliegtuigromp. Dit idee
leverde, behalve een uitstekende koeling,
ook als het vliegtuig op de grond stond, een
aantal voordelen op. Zo had dit type motor
een voor die tijd uiterst gunstige ge
wicht/vermogen verhouding, wat de motor
belasting op 1,6 kg/pk bracht. Bovendien
was de rotatiemotor eenvoudig van construc
tie en gemakkelijk in te bouwen. Een zwaar
vliegwiel was niet nodig, de draaiende cilin
derkrans fungeerde immers als zodanig. De
motor had een regelmatige gang en was vol
komen trillingvrij. Oververhitting van de zui
gers en ijsvorming in de luchtinlaat waren
practisch onbekend, want de motor hield
zichzelf koel door de roterende beweging,
terwijl de carburatie plaats vond in het war
me carter.
De bekendheid, die de Séguins door het lan
ceren van hun motor hebben gekregen,
heeft hen ten onrechte tot de uitvinders
ervan bestempeld. Om na te gaan wie dan
wel de werkelijke uitvinder van de rotatiemo
tor is geweest, moeten we teruggaan tot in de
vorige eeuw.
Tot één van de baanbrekers van de lucht-
17