november 1912 werd gebrevetteerd, over
kwam een dergelijk mankement dat hij onge
deerd overleefde en kon navertellen.
Een minder brandgevaarlijke ontwikkeling
was de Gnöme Monosoupape (éénklep)
motor. Bij dit type kwam de automatische
inlaatklep in de zuigerbodem geheel te ver
vallen. De uitlaatklep vervulde nu een dub
bele rol zowel het afvoeren van afgewerkt gas
als het inlaten van de benodigde verse lucht.
De fijn verstoven benzine werd vanuit het
carter in de cilinders gevoerd door een aan
tal openingen in de cilinderwand, die zich
vlak boven de zuiger bevonden als deze het
onderste dode punt had bereikt. Werd de
zuiger omhoog bewogen, dan stroomde van
uit het carter benzinenevel door deze ope
ningen in de cilinder. Was de zuiger de ope
ningen gepasseerd dan vermengde de benzi
nenevel zich met de door de klep in de cilin-
derkop aangevoerde verse lucht; het
mengsel werd gecomprimeerd en vervolgens
door een bougie ontstoken. Het nadeel van
het monosoupape-systeem was dat de benzi
nenevel en de lucht slechts zeer korte tijd
hadden om zich innig met elkaar te vermen
gen. Het was niet te voorkomen, dat een deel
van de benzine onverbrand met de uitlaat
gassen werd afgevoerd. Het brandstofver
bruik van de Monosoupape motor was dan
ook ongunstig. Een voordeel van dit systeem
was, dat het minder brandgevaarlijk was door
het gebruik van een gewone zuiger, dus zon
der inlaatklep in de zuigerbodem.
Het belangrijkste verschil tussen de gewone
Gnöme en de Le Rhone motoren vormde de
inlaatklep in de zuigerbodem, waarbij de
brandstof bij de Gnöme motor automatisch,
maar bij de Le Rhone motor gecomman
deerd werd binnengelaten.
Le Rhone heeft later een versie ontwikkeld
welke vergelijkbaar was met de modernere
oplossing met gecommandeerde in- en uit
laatkleppen. De brandstof werd hierbij naar
de inlaatklep geleid door een buis aan de
achterkant van de cilinder. Zowel de in- als
de uitlaatklep beschikte over een tuimelaar
met stoterstang. Een identiek systeem werd
toegepast bij de Clerget rotatiemotoren.
In Duitsland werden de Gnöme en de Le
Rhone motoren door de Oberursel Moto-
UITLMTKLEP
carter
Gnöme Monosoupape systeem.
renwerke A.G. in licentie vervaardigd. In de
aanvang van 1916 werd duidelijk, dat de
Oberursel/Gnöme motor ongeschikt werd
voor operationeel gebruik. Men had bij
Oberursel nagelaten om het verouderde
Gnöme ontwerp, waarvoor in 1913 de licen
tierechten waren verworven, te verbeteren.
Aan de zijde van de geallieerde luchtstrijd
krachten werd na 1914 afgezien van het
gebruik van Gnöme motoren met automati
sche inlaatkleppen. In 1916 werd zelfs het
betere monosoupape systeem verlaten en
koos men voor Le Rhone, Clerget en Bentley
motoren.
Als één van de grote voordelen van de rota
tiemotor gold de beheersbare bedrijfstempe-
ratuur. Desondanks leden de Oberursel
motoren aan oververhitting, waardoor de
zuigers in de cilinders vastliepen. Zelfs wan
neer de motoren optimaal werden onder
houden bleef het euvel hardnekkig voortdu
ren, zodat de motivatie van de mecaniciens
eronder begon te lijden. En ingesteld onder
zoek wees uit dat de zuigerveren zich gingen
vastzetten in de zuigergroeven, wat het lek
ken van hete gassen langs de zuigers tenge
volge had. De motortemperatuur liep dan zo
hoog op, dat vastlopen het gevolg was. Niet
alleen de door Oberursel gecopieerde moto
ren vertoonden deze onhebbelijkheid; ook
20
OPENINGEN IN DB.
CILINJ>ERWAN£>