deze compressor geen toepassing heeft gevonden. Volgens een aantal bronnen zou de derde jachtvliegtuigcompetitie, welke van 15 tot 31 oktober op Adlershof plaatsvond, gewonnen zijn door een van een Sh.3 voorziene Fokker V.28, één van de prototypen voor het D.VIII parasoldekker jachtvliegtuig. In werkelijk heid heeft deze V.28 verstek moeten laten gaan. Als reden werd opgegeven dat er geen geschikte propeller beschikbaar was en dat de motor niet optimaal functioneerde. Logisch was het, dat bij de Sh.l de propeller op de krukas was bevestigd. Het door de cilinderkrans veroorzaakte gyroscopisch effect werd door de tegengesteld draaiende krukas en propeller enigzins gecompen seerd. Bij de Sh.3 echter was de propeller vast aan de cilinderkrans verbonden. De experimentele Fokker V.7 driedekker met een Sh.3 motor was volgens Kurt Student op lage hoogte en in het bijzonder tijdens de landing voor de gemiddelde jachtvlieger moeilijk te hanteren. Het "waarom" van deze Sh.3 constructie is dan ook onduidelijk. In 1915/16 ontving het Blockwerk in Spand- au van IdFlieg (Inspection de Fliegertrup- pen) opdracht voor de levering van 450 exemplaren van de Sh.l motor. Van de Sh.3 werden er in 1916/17 door de Duitse leger leiding 3000 besteld, waarvan 2000 door het Blockwerk zouden moeten worden afgele verd. Op verzoek van IdFlieg werden de res terende 1000 exemplaren in licentie vervaar digd door de Rhemag Motorfabrik A.G. in Mannheim. Aan het einde van de oorlog had Blockwerk er 550 afgeleverd tegen Rhemag ca. 200. In totaal zijn er om en nabij 750 Sh.3 motoren gereed gekomen. Het grootste gedeelte hiervan werd na de oorlog op last van de Entente commissie met behulp van snijbranders onbruikbaar gemaakt. De rotatiemotoren hadden een z.g. "total loss" smeersysteem. In tegenstelling tot circu latiesmering werd de olie, tesamen met de benzine via het carter aangevoerd om vervol gens, na het verbrandingsproces, door de uitlaatklep te worden afgevoerd. Een vereiste hierbij was, dat de olie niet mocht oplossen in benzine. Minerale olie kwam dus niet in aanmerking. Daarentegen bleek castor- of ricinusolie een uiterst geschikt smeermiddel te zijn, waarmee optimale resultaten werden bereikt. Deze olie werd verkregen uit de geschilde zaden van de Ricinus communis plant, welke veelvuldig voorkomt in Afrika en andere streken met een zeer warm kli maat. Nadat de zaden waren fijngestampt werden ze in hennepen zakken gedaan en uitgeperst. Dit leverde een smeerolie op, wel ke als hoofdbestanddeel glyceride uit ricinol- zuur bevatte. De geallieerden waren verzekerd van een regelmatige aanvoer van castorolie. De Duit sers echter werden pijnlijk getroffen door de tegen hen gerichte blokkade, welke de aan voer van de begeerde castorolie verstoorde. Weliswaar hadden de Duitsers in 1914, na het bezetten van België, in de haven van Ant werpen ca. 1200 ton castorolie buitgemaakt, een voorraad die onmiddelijk werd gereser veerd voor het gebruik in hun rotatiemoto ren. Hoewel dit een welkome aanvulling betekende voor hun eigen beperkte voor raad, slaagde men er niet in om aan de vraag van de luchtstrijdkrachten te voldoen. Bij de Oberursel Motorenwerke A.G. ging men experimenteren met een werkwijze, waarbij de motor tijdens de startprocedure met zuivere castorolie werd gesmeerd om daarna over te schakelen op minerale olie. Dit bleek een miskleun, die ernstige bescha digingen aan de motoren tot gevolg had. Men ging daarom naarstig op zoek naar een geschikt vervangingsmiddel. Als beste oplos sing - hoewel niet voor 100% ideaal - kwam een smeerolie uit de bus, die als T50 werd aangeduid. De bestanddelen waren 50% minerale olie en 50% Voltol (een mengsel van vis- en raapolie). Deze T50 ersatzolie mocht dan wel minder snel in benzine oplos sen dan minerale olie, het resultaat was beduidend minder dan met zuivere castoro lie. Het ergste was nog, dat de kwaliteit niet constant was. Niet alle mankementen die zich openbaarden bij de Duitse rotatiemoto ren konden op rekening van de T50 olie wor den geschreven. Men deed proeven met deze olie in buitgemaakte Gnóme en Le Rhone motoren, die bekend stonden om hun betrouwbaarheid. Het feit deed zich 22

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Nieuwsbrief Militaire Luchtvaart Museum | 1994 | | pagina 22