toen voor, dat deze motoren minder gevoe lig waren voor het gebruik van T50 olie dan hun Duitse tegenhangers. Bekend is, dat Duitse jachtvliegers over het algemeen de voorkeur gaven aan buitgemaakte motoren boven de in Duitsland in licentie vervaardig de copieën als Oberursel, Stahlherz en Goe- bel. Zoals gezegd, werden verbrande, maar ook onverbrande resten van de castorolie via de uitlaatpijp afgevoerd. Menig vlieger onder vond hiervan onaangename gevolgen, want castor- of ricinusolie vond - behalve als een uitstekend smeermiddel -jarenlang onder de naam "wonderolie" toepassing als een pro baat laxeermiddel. Het was dus niet verwon derlijk dat de vlieger, die een regelmatige stroom van fijn verdeelde olieresten in het gezicht gesproeid kreeg, niet altijd in staat was om de opgeroepen aandrang te weer staan. Overkwam hem zoiets tijdens een luchtgevecht, dan was de man niet te benij den. De verbrande olieresten verspreidden een penetrante geur, welke geruime tijd bleef hangen. Het gebeurde meer dan eens, dat bij westenwind de Duitse jachtvliegers op de komst van hun geallieerde tegenstanders waren voorbereid. Zij roken de vijand al voordat zij hem konden zien. Vóór de Tweede Wereldoorlog en ook nog enkele jaren erna, gebruikte menige motor coureur Castrol Racing Oil in z'n racemotor. Deze race-olie bevatte ricinusolie en ver spreidde gedurende de race de bekende penetrante geur, die door de race-liefheb bers met welbehagen werd opgesnoven. Het in werking stellen van een rotatiemotor vroeg om een zorgvuldig samenspel van de vlieger en mecaniciens, dat op den duur een routine handeling werd. Voordat de motor werd aangeslagen voerde men de druk in de benzinetank zóver op, dat het overdruk-ven- tiel in werking kwam. Daarna werd brandstof in de cilinders gespoten en de propeller eni ge slagen met de hand rondgedraaid. In de cockpit zette de vlieger een hendel voor de luchttoevoer op half en de fijnregelaar voor de benzine bijna dicht. Terwijl de vlieger de magneetontsteking inschakelde gaf een mecanicien een krachtige ruk aan de propel ler. De motor sloeg dan aan onder het uit braken van een blauwe walm en een regen van oliedruppels. De vlieger regelde vervol gens met zorg het benzine/luchtmengsel om te voorkomen dat de motor zou verzuipen of dat de bougies zouden vetslaan. De motor werd op een vooraf vastgesteld toerental afgesteld, dat tijdens de vlucht constant bleef. Het terugnemen van gas gedurende de vlucht was uit den boze. Het duurde n.l. zes a zeven seconden voordat de motor dan weer oppakte, iets dat in een luchtgevecht of bij de landing desastreus kon zijn. Om weer snel de beschikking te hebben over het volle motorvermogen moest de vlieger de ontste king onderbreken om vermogen terug te nemen. Voor dat doel was op de stuurknup- pel een knop bevestigd waarmee de ontste king kon worden onderbroken. Noemden de Britten zo'n knop de "blip-switch", de Duitsers spraken van "Schnirpsknopf'. Direct na het staken van de vijandelijkheden kwam een abrupt einde aan de ontwikkeling van de rotatiemotor. Door het steeds groter wordende vermogen dat de technici wisten op te roepen, dreigden de gyroscopische krachten onbeheersbaar te worden. De ont wikkeling van de vloeistofgekoelde vliegtuig motor was intussen zover gevorderd, dat deze de roterende motor naar de achter grond verwees. In Duitsland waren het de Mercedes en BMW motoren, die betrouw baar en een hoog vermogen paarden aan een redelijk gewicht. In Engeland waren dat de producten van Rolls-Royce, Sunbeam en Wolseley. De motoren van Hispano-Suiza, Salmon en Renault gaven in Frankrijk de toon aan en de Liberty motor maakte in de Verenigde Staten opgang. Zo kwam er een einde aan het korte leven van de rotatiemotor, dat van 1908 tot 1918 duurde. Een periode, waarin deze motor van grote waarde is gebleken voor de militaire luchtvaart aan alle fronten. De Le Rhone Type C no. 2401 en de Siemens Sc Halske Sh.3 rotatiemotoren die deel uit maken van de motorenlijn in de Vreeburg hal van het MLM, verdienen dan ook een 24

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Nieuwsbrief Militaire Luchtvaart Museum | 1994 | | pagina 24