De Auster U-31 (21-31) van de MLD. De ex R-4 van de Koninklijke Luchtmacht. vliegtuignummers 31 t/m 34. Binnen het squadron werden de vliegtuigjes in de prak tijk voornamelijk voor de vlieginstructie van z.g. buitenvliegers en waarnemers gebruikts. DE LAATSTE DIENSTPERIODE De indienststelling van Squadron 5 op 7 mei 1951 impliceerde, dat de Austers van het oude AD-squadron - inmiddels weer tot 320 Squadron omgedoopt - werden overgeheveld naar deze nieuwe MLD-eenheid. De vier toe stellen behielden hetzelfde vliegtuignum mer, echter werd de A-registratie nu gewij zigd in een U-registratie (cijfer "21"). De taakstelling voor de Austers bleef overigens hetzelfde als in het AD-squadron, n.l. vliegin structie, uitvoeren van opdrachten t.b.v. de vloot en verbindingsvluchten. In 1952 werd gemiddeld een aantal van 20 vlieguren per maand voor de Austers van VSQ 5 toege staan. Gedurende de wintermaanden kostte het echter dikwijls moeite dit aantal te halen i.v.m. de weersomstandigheden. De Austers- trip op Valkenburg lag in de richting 030 - 210, waardoor de vaak harde wind de lichte vliegtuigjes meestal aan de grond hield. Daarentegen konden de vlieguren in de zomermaanden gemakkelijk worden gehaald. Vooral na vastwerken was het dik wijls goed Auster-vliegweer en ondervonden de vliegers minimaal hinder van andere toe stellen. Een voorstel van CSQ5 om de aantal len vlieguren naar eigen inzicht over de jaar periode te mogen verbruiken werd van hogerhand wel geaccepteerd, maar werd in feite door de geleidelijke uitfasering van de Austers doorkruist. Over 1952 werd in totaal bijna 362 uur met de Austers gevlogen, het geen op een squadron totaal van 2174 uren in dat jaar een vrij aanzienlijke bijdrage van deze toestelletjes betekende. In 1953 werden 190 vlieguren besteed aan "eigen oefenin gen". Daarnaast werden 209 uur t.b.v. het "onderhouden van de vliegvaardigheid van niet in een vliegende functie geplaatst mari nepersoneel" gevlogen-'. 20

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Nieuwsbrief Militaire Luchtvaart Museum | 1994 | | pagina 20