Minder bekende
naoorlogse vliegtuigtypen van de MLD (3)
DE FAIREY BARRACUDA
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwierp
de marinestaf in Londen een ambitieus
reconstructieplan voor de toen zwaar geha
vende Nederlandse oorlogsvloot. Dit z.g.
Vlootplan 1943, dat al snel vanwege de
ontoereikende financiële middelen en de
vrijwel niet te realiseren bemanningsproble-
matiek een aangepaste vorm kreeg, voorzag
aanvankelijk o.m. in de aanschaf van vier
vliegkampschepen (1). Deze zouden deel
uitmaken van een Task Force, welke na
beëindiging van de oorlog in Europa als
Nederlandse bijdrage in de geallieerde strijd
tegen Japan zou worden ingezet.
Zoals gezegd, bleek dit vlootplan op korte
termijn niet haalbaar. In 1944 verscheen
daarom een plan van beperkter omvang, dat
een formatie van een eskader met o.a. twee
vliegkampschepen omvatte. Hierbij ging de
voorkeur van de marinestaf uit naar de ver
werving van z.g. light fleet carriers, een type
vliegkampschip, dat voor de Royal Navy was
ontworpen en waarvan toen in totaal zestien
schepen op stapel waren gezet (2). De mees
te van deze schepen, zes van de "Majestic
klasse en tien van de "Gloiy"-klasse, zouden
evenwel pas na afloop van de Tweede
Wereldoorlog in dienst worden gesteld (3).
In december 1944 ging de toenmalige rege
ring in Londen akkoord met de aanschaf van
twee lichte vliegkampschepen als eerste oor
logsbodems voor de nieuw te formeren Task
Force. Gezien de al genoemde bemannings-
problematiek, die het kort na elkaar in de
vaart brengen van beide schepen met zich
mee zou brengen, achtte de Minister van
Marine het nuttig voorlopig te volstaan met
de aanschaf van een kleiner type vliegkamp
schip, een z.g. escort carrier (4). In afwach
ting van de komst van de twee "echte" car
riers kon de marine zodoende alvast de nodi
ge ervaring in het carrier-bedrijf opdoen.
Bovengenoemde besluitvorming had uiter
aard ook zijn consequenties voor wat betreft
de vliegtuiguitrusting voor beide nieuwe car
riers. Gezien de aanvallende taak van het
nieuw te formeren eskader, was er primair
behoefte aan vliegtuigen voor de uitvoering
van offensieve acties (strike aircraft). Een
tweede, bijna net zo belangrijke taakstelling,
was de beheersing van het luchtruim boven
het operatiegebied van het eskader. Van de
circa dertig vliegtuigen, die aan boord van
een licht vliegkampschip konden worden
geëmbarkeerd, waren twaalf stuks bestemd
voor de uitvoering van offensieve acties en
achtien voor de genoemde "combat air pat
rol "-taak.
NEDERLANDSE INBRENG IN HET BRIT
SE CARRIERBEDRIJF TIJDENS W02
Anno 1944 was No. 860 Squadron het enige
geheel door Nederlands marinepersoneel
bemande boordsquadron, dat binnen de
Britse Fleet Air Arm operationeel tegen het
Duitse U-boot-gevaar voor konvooi-escorte-
vluchten vanaf z.g. Merchant Aircraft Car
riers oftewel tot hulpvliegdekschip omge
bouwde graanschepen en olietankers werd
ingezet. Het squadron was voor deze taakuit
oefening uitgerust met Fairey Swordfish-
tweedekkervliegtuigen, die in aangepaste
vorm, uitstekend voldeden. In de rol van
"strike"-vliegtuig was deze "string bag" even
wel hopeloos verouderd. Toen na VE-Day
konvooi-escorte vanaf de MAC-schepen niet
meer noodzakelijk was, werd de Swordfish al
snel als operationeel vliegtuigtype afgevoerd.
Afgezien van het No. 860 boordsquadron
leverde de MLD gedurende de twee laatste
oorlogsjaren nog een tweede bijdrage aan de
gemeenschappelijke oorlogvoering ter zee.
Na afloop van een volwaardige training bij de
Royal Netherlands Military Flying School in
Jackson USA en een daaropvolgende con
versie-opleiding bij de Fleet Air Arm, werden
25 marinejachtvliegers ingedeeld bij diverse
24