Eén van de drie Air-Sea Rescue Mitchells, de R-2 (18-2) in de landing.
drie Mitchells voor deze dienst bestemd.
Niettemin duurde het enige tijd eer deze toe
stellen geheel voor de uitvoering van deze
taak waren uitgerust. Ook moesten eerst de
nodige procedures worden vastgelegd, die
noodzakelijk waren om de MLD als coördi
nerend orgaan in het OSRD-gebeuren zo
snel en vooral effectief mogelijk in staat te
stellen deze taak uit te voeren. Voor wat
betreft de reddingsuitrusting, die aan boord
van de Mitchells moest worden meegevoerd,
werd aanvankelijk in ruime mate geprofi
teerd van de langjarige ervaring, die de
R.A.F. sedert de oorlogsperiode op dit ter
rein had opgedaan. In het najaar van 1947
was een eerste selectie aan reddingsmidde
len gemaakt en werd besloten deze uitrus
ting in de praktijk te beproeven. Drie "vrijwil
lige drenkelingen", te weten OVL 1 A.J. de
Bruijn, sergeant-telegrafist C. Verbaan en
vliegtuigmaker 2e klas Meijer, fungeerden
op 27 november van dat jaar als proefkonij
nen, toen zij ter hoogte van het lichtschip
"Texel" vanaf Hr.Ms. "Soemba" in hun oran
jekleurige dinghy tewater werden gelaten.
Met de knieën hoog opgetrokken en goed
ingepakt tegen de kou wachtte het drietal op
een nogal ruw zeetje hun redding af. Nadat
de "Soemba" geheel volgens de spelregels
het noodsein aan Schiphol had afgegeven,
verscheen inderdaad een kwartier later een
KLM-Dakota. Na enige zoekslagen had de
bemanning al snel de opvallend gekleurde
dinghy in 't vizier en gaf vervolgens de posi
tie door aan Schiphol-tower. Intussen had
den de schipbreukelingen hun Walter F3180
noodzender op de 176 mes kristalfrequentie
ingeschakeld. Deze volautomatisch werken
de radarzender fungeerde als baken voor de
te hulp snellende OSRD-vliegtuigen en red
dingboten. Inderdaad gelukte het Mitchell
R-l (cdt. J.L. den Hollander) de dinghy op te
sporen, waarna een voedselpakket werd afge
worpen. Tevens werd Ypenburg via de boord-
16