gebouwde carriers van dit type, die over een korter vliegdek beschikten. Het plotselinge einde van de oorlog tegen Japan bracht een abrupte annulering van de nog uitstaande productie contracten met zich mee. Zodoen de werden in totaal slechts 292 Sea Otters gebouwd, waarvan een klein deel na VJ-Day nog enige tijd bij de R.A.F. en Fleet Air Arm dienst deed 1 VOORBESTEMD TOT CARRIER-CARRI ERE Met de introductie van de tweede "Karei Doorman" bij de Koninklijke marine in mei 1948 kwam tevens de vraag naar voren hoe tijdens de vliegoperaties vanaf dit lichte vlieg kampschip de veiligheid van eventueel in zee gecrashte vliegtuigbemanningen kon wor den verzekerd. In de buitenlandse marines was het tot dan altijd gewoonte geweest, dat voor dit doel één of meer torpedobootjagers aan een vliegkampschip als volgboot waren toegevoegd. De Koninklijke marine beschik te evenwel in de naoorlogse jaren over te wei nig destroyers, terwijl andere eventueel hier voor in aanmerking komende oorlogssche pen moeilijk konden worden vrijgemaakt om de nieuwe Doorman te begeleiden. Om die reden moest het vliegkampschip het tijdens de opwerkperiode van Vliegtuigsquadron 4 in de zomer van 1948 dan ook enige tijd zon der volgboot stellen (2). Aangezien toen vlak onder de Schotse kust werd geoefend, werd het gemis aan een volgboot niet als een bezwaar gevoeld. In geval van nood kon immers altijd een beroep worden gedaan op de zeereddingsdienst van de R.A.F. of Fleet Air Arm. Indien echter de "Doorman" met enige geëmbarkeerde vliegtuigsquadrons naar Oost- of West-Indië moest worden gede tacheerd, dan zou de marine voor de onver mijdelijke keus staan om een van haar schaarse torpedobootjagers ter begeleiding mee te geven. Dit was voor de marineleiding een volstrekt ongewenste situatie! Om die reden lanceerde de toenmalige BDZ vice- admiraal jhr. E.J. van Holthe tijdens een staf bespreking in april 1948 het voorstel tot aan koop van een Air-Sea Rescue vliegtuig, dat aan boord van de Doorman kon worden inge scheept en de taak van de volgboot op afdoende wijze kon overnemen. Op zichzelf was dit een uniek idee aangezien voor zover bekend geen enkele grote buitenlandse marine op dat moment een dergelijk zeered- dingsvliegtuig aan boord van haar vlieg kampschepen had geëmbarkeerd (3). Helaas liet de marinebegroting voor 1948 de aanschaf van zo'n vliegtuig niet toe. Gezien de urgentie werd nog bij wijze van overbrug gingsmaatregel overwogen om de reeds lang te koop aangeboden Supermarine Walrus PH-NAX over te nemen. Dit vliegbootje was nog een restant uit 1946, toen de eerste Nederlandse walvisvaarder "Willem Ba- rendsz" voor het opsporen van walvissen met twee van dergelijke toestellen werd uitgerust. De PH-NAX verkeerde echter in een zeer verwaarloosde conditie, zodat van aankoop werd afgezien. Besloten werd voor het dienstjaar 1949 voldoende gelden op te brengen voor de aankoop van tenminste twee ASR-vliegtuigen ten behoeve van de Doorman. Aangezien vrijwel te zelfder tijd van regeringszijde aan de marine de opdracht was verstrekt om een afzonderlijke lucht-zeereddingsorganisatie voor te berei den, deed zich de mogelijkheid voor één en hetzelfde vliegtuigtype voor beide doelein den in te zetten (4)Voor wat betreft het aan te schaffen vliegtuigtype was de keus snel gemaakt. De Supermarine Sea Otter leek hiervoor het meest geschikt te zijn en was bovendien nog in voldoende aantallen uit surplusvoorraden verkrijgbaar. De urgente behoefte aan een "plane guard voor de Doorman" was oorzaak, dat besloten werd alvast drie Sea Otters via de tussenhandel aan te schaffen, zodra de hiervoor benodigde begrotingsgelden zouden zijn goedgekeurd. OPZET VAN DE OSRD Reeds in het begin van 1948 werden de eer ste voorbereidingen getroffen, die ten slotte moesten leiden tot de oprichting van een Opsporings- en Reddingsdienst binnen de marine-organisatie in Nederland. Deze OSRD fungeerde als onderdeel van een internationale Air Sea Rescue-organisatie, die geheel West-Europa moest omvatten. Als 16

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Nieuwsbrief Militaire Luchtvaart Museum | 1996 | | pagina 16