De Fokker D.VII 266 als 'weervliegtuig' met de meteograaf tussen haar vleugels.
ger vanaf dil nieuwe terrein opgelaten en daar
na werd het vliegeren weer krachtig ter hand
genomen. Toch werd het na enkele jaren lang
zamerhand minder. Dr. Cannegieter begon nl.
de voorkeur te geven aan metingen die met
behulp van vliegtuigen werden uitgevoerd.
"Weervliegen", een Nederlandse primeur.
Dr. Cannegieter, die vanwege zijn vliegeropia-
tingen "draadmeteoroloog" werd genoemd, zou
nu "propellermeteoroloog" kunnen heten. Als
enthousiast ballonvaarder was hij zeer geïnte
resseerd in de luchtvaart en hij voorzag moge
lijkheden voor het gebruik van vliegtuigen bij
het aërologisch onderzoek. Al in 1911 zag hij
kans de vliegers Versteegh en van Heijst (met
toestemming van de heer van Meel, die zelf een
vliegtuigje had gebouwd waarmee beide heren
mochten vliegen) een meteorograaf mee te
geven op een vlucht. Hij greep ook alle moge
lijkheden aan om de militaire vliegers van
Soesterberg en van de Marine op het vliegveld
De Kooy bij Den Helder van het nut van hoog-
tevluehten met meteorologische instrumenten te
overtuigen. Dat is hem goed gelukt. Ook de
vliegers begonnen het grote belang van het
"weervliegen" in te zien. Ze startten zelfs soms
onder dermate slechte weersomstandigheden
dat het eigenlijk onverantwoord leek om op te
stijgen met de in onze ogen nog erg primitieve
toestelletjes. Deze hadden bijna geen vliegins-
trumenten aan boord, en nog helemaal geen
radio.
Nederland is als eerste land met dit zogenaam
de "weervliegen" begonnen. Pas enkele jaren
later volgden, wegens het grote succes van de
metingen, meerdere landen ons voorbeeld.
Het ging nog niet zo hoog in die dagen. Tot 1914
was er nog geen sprake van regelmatige weer-
vluchten. Er werd alleen gevlogen als de grond
wind maximaal 8 m/s (29 km/u) was, en ver
scheidene piloten vonden ook dat toch nog te
veel wind om op te stijgen.
11