Dr. Cannegieter, hier bij een theodoliet opstelling
In (le periode 1914 - 1918, de eerste wereldoor-
Jog, waren de militaire vliegtuigen niet beschik
baar voor weervluchten. Pas daarna is het weer-
vliegen met een steeds grotere frequentie voort
gezet. De kwaliteit van de vliegtuigen was in die
oorlogsjaren ook een stuk verbeterd, waardoor
een hoogte tot 5 a 6000 meter mogelijk was
geworden.
Om ongeveer 07.00 uur steeg 4s morgens een
vliegtuig op vanaf Soesterberg. Daar voor deze
weervluchten nog een ouder type werd gebruikt
klom het toestel met moeite naar 3000 meter.
Bleef er dan nog wat "power" over dan kwam
daar soms nog een paar honderd meter bij.
Op het eind van de twintiger jaren kon men
5000 meter bereiken, en met snellere vliegtui
gen kwam men zelfs boven 6000 meter. Voor de
piloot bleef het altijd een gok waar hij bij het
dalen onder het wolkendek uit zou komen. Was
hij door een sterke bovenwind afgedreven en te
ver van zijn basis afgedwaald, dan was een
noodlanding op een weiland of een ander vlak
terrein het enige alternatief.
Zo beschrijft Dr. Cannegieter in één van zijn
rapporten een dergelijke situatie: "Op één der
mistdagen in november 1924 werd door de kor
poraal Te pas tijdens een opklaring een hoogte-
vlucht ondernomen, die helaas een onfortuinlijk
verloop had. Bij het dalen raakte de vlieger in
de inmiddels weer opgekomen mist verdwaald,
zodat de vlucht eindigde met een ongelukkige
landing, waarbij de piloot gewond en het toestel
zwaar beschadigd werd. Wij hopen ten zeerste
12