hand van de registratie van de barograaf, uit te
rekenen hoe hoog ze waren geweest.
Zo werden in het buitenland al regelmatig
wetenschappelijke hoogtevluchten uitgevoerd,
maar het zou nog tot 1909 duren voordat in ons
land een ballon voor dit doel beschikbaar
kwam.
Het begon met een commissie.
Op initiatief van een twaalftal landgenoten werd
op 19 oktober 1907 de NVVL (Nederlandse
Vereniging Voor Luchtvaart) opgericht. Later
zou daar nog de K van koninklijke voor komen.
Al direct had deze vereniging in haar werkpro
gramma o.a. "het wetenschappelijk onderzoek
van de dampkring" opgenomen.
Prof. van Everdingen (Hoofddirecteur van het
KNMI) fungeerde als voorzitter van de daartoe
ingestelde commissie, en de zeer ervaren weer
kundige Chr.A.C.Nell als secretaris. De heer
Nell was één der oprichters van de "Nederland
se Weerkundige Vliegervereniging". Deze ver
eniging voor weeramateurs was, hoewel zij nauw
samenwerkte met het KNMI, geheel zelfstandig.
Door een schenking van een groep zakenmen
sen uit Rotterdam kwam de NVVL al spoedig
na haar oprichting in het bezit van een gasbal-
lon met een inhoud van 1260 m3 die de naam
"Rotterdam" kreeg.
De mogelijkheid om daarmee een eerste weten
schappelijke ballontocht te maken deed zich al
vrij snel voor. Als bijzondere attractie voor de
congresgangers van de Nederlandse Natuur- en
Geneeskundige Vereniging, die in Utrecht hun
bijeenkomst hielden, werd op 16 april 1909, 's
middags om 16.40 uur, vanaf de gasfabriek in
Utrecht de eerste wetenschappelijke ballon
vaart gemaakt.
Door de Kapt. der Genie P.J. Post van de Steur
werd voor de "Rotterdam" het commando "los"
gegeven. Deze genieofficier was in Oostenrijk
opgeleid tot balloncommandant en de enige in
ons land die een brevet had.
Als meteorologisch waarnemer ging de heer
Nell mee. Door een te zuidelijke wind en gas
dat een te groot soortelijk gewicht had moest
men helaas, na 50 minuten in de lucht te zijn
geweest, bij Muiden al weer dalen. Men wilde
niet het risico lopen in de toenmalige Zuiderzee
te moeten landen. Als ballonreis slaagde de
tocht wel, maar wegens het ongunstige weer was
van wetenschappelijk onderzoek niets terecht
gekomen. Toch had men enige praktische erva
ring met deze vlucht opgedaan. Bij de volgende
vluchten zou men vroeger moeten starten en
betere weercondities moeten afwachten. Verder
was gebleken dat gas met een soortelijk gewicht
van 0,6 te zwaar was om voldoende hoogte te
krijgen, daarom was de gasfabriek in Utrecht
overgegaan op de zogenaamde Rincker-Wolter
methode, waarbij het gas een soortelijk gewicht
kreeg van 0,2. Op een gegeven moment kon
Utrecht dat gas echter niet meer leveren, en
daarom werden de opstijgingen naar de gasfa
briek in Zeist verplaatst want deze kon gas met
een soortelijk gewicht van 0,4 produceren. Men
zou het liefst waterstofgas hebben gebruikt,
maar in die tijd lag de prijs van dat gas tussen
de 60 cent en de Fl. 2,50 per m3. Vergeleken
met de ongeveer 15 cent per m3 voor lichtgas
vond men waterstofgas voor wetenschappelijk
onderzoek veel te duur.
Ook Amsterdam wilde niet achterblijven en
verraste de KNVVL met de schenking van een
tweede ballon. Deze ballon had een gasinhoud
van 1200 m3 en werd de "Amsterdam" ge
noemd.
Alle wetenschappelijke ballonvaarten werden
georganiseerd door het KNMI. Zo mogelijk werd
in de ochtend opgestegen. Van te voren werd
dan eerst de bovenwind bepaald met behulp
van enkele loodsballons. Bleken er in de hoge
re luchtlagen zuidelijke of oostelijke winden
voor te komen dan werd de vlucht afgelast om
niet de kans te lopen te moeten landen in de
Zuiderzee (nu IJsselmeer) of de Noordzee.
Werd er later op de dag een weersverslechtering
venvacht dan ging de ballonvaart eveneens niet
door.
8