Zoals de meeste reizen naar de tropen, ging ook
die van ons gepaard met het halen van inentin
gen en injecties en het slikken van pillen. Er
dreigde nog even een klein probleem te ont
staan omdat de pillen tegen malaria ervan wer
den verdacht bij een verblijf op enige diepte
nare reacties te veroorzaken. Bij nader inzien
bleek dat gelukkig mee te vallen en mochten we
die pillen blijven innemen. Een grote doos met
een enorme hoeveelheid genees-, verband- en
andere hulpmiddelen ging voorts mee onder het
mom van "je weet maar nooit...".
Een deskundige van het Vliegveiligheids Oefen
en Test Centrum (VOTC) van de Koninklijke
Luchtmacht lichtte ons in over in die streken
voorkomende vliegende, kruipende, lopende en
zwemmende dieren en de gevaren die aan een
direkte confrontatie daarmee zouden kunnen
kleven. Gaandeweg de briefing zag je de gezich
ten wat betrekken en het was duidelijk dat we
het niet allemaal meer zó leuk vonden. Na enige
tijd ebt zo'n gevoel gelukkig wel weg en blijft
het besef over dat die beesten nooit allemaal
tegelijk op je af komen, meestal banger voor jóu
zijn dan jij voor hen bent en dat het heel goed
is te weten wat je kunt verwachten en wat je er
dan tegen kunt doen.
Nadat ook allerlei andere zaken, zoals bush out
fit, klamboes, paspoorten, dollars, geografische
kaarten, P-40 technical manuals, fotomateriaal,
gereedschap, goodies, geschenken, etc. op en in
orde waren gebracht, waren we gereed om te
vertrekken.
Het expeditie-team.
Begonnen we met een klein clubje, gedurende
de voorbereidingsperiode werd de lijst van
deelnemers aan de expeditie almaar langer. Als
vertegenwoordigers van het Museum stonden
conservator Bas Kreuger en technisch mede
werker Willem Lit op de rol, waaraan al snel
Martijn Juijn, een zeer ervaren en praktisch
ingestelde professionele duiker, Arno van der
Holst, directeur Aviodome, zijn vrienden Fred
Pelder (technische dienst Aviodome) en Mare
Westerberg (boordwerktuigkundige KLM) wer
den toegevoegd. Tot het team behoorden tevens
Max Ammer, "onze man in Irian Jay a" en zijn
directe medewerker Otto, die in Irian Jaya de
noodzakelijke voorbereidingen zouden treffen.
Als Vriend van het Museum werd ondergete
kende afgevaardigd en tevens belast met de
algehele leiding. Tenslotte, om alle wederwaar
digheden voor de eeuwigheid vast te leggen,
kregen wij gezelschap van Charles Hasselman,
redacteur van de Amersfoortse Courant/Geasso
cieerde Persdienst en Jan Willem Roest, came
raman van Cameo Media. Gelet op de situatie in
Indonesië in het algemeen en die in Irian Jaya
in het bijzonder, mag het een klein wonder wor
den genoemd dat beide persvertegenwoordigers
van de autoriteiten toestemming kregen het
land binnen te komen.
Op onderzoek in het Sentanimeer.
De P-40 waarnaar wij op zoek gingen, lag op
een diepte van ca. 5 meter in het Sentanimeer,
een immens groot, onregelmatig gevormd zoet-
watermeer in de buurt van Jayapura. Omdat we
slechts een globale positie hadden, moest er
naar het wrak worden gezocht; in verband met
de weelderige plantengroei in het water kon dat
echter niet zwemmend gebeuren, maar moest 4t
worden gedaan met behulp van lange bamboe
stokken die we als voelsprieten aan weerszijden
van onze werkboot in het water moesten prik
ken. Zo wisten we uiteindelijk - na twee dagen
zoeken - op aanwijzing van één van onze oude
re Papua begeleiders, de P-40 te vinden. Een
exacte positiebepaling was vervolgens met
behulp van Juijns meegebrachte GPS-appara-
tuur snel gemaakt. De plaats zelf werd gemar
keerd met de bamboestokken en enkele boeien
die we maakten van plastic minicontainers.
Om het wrak goed te kunnen onderzoeken,
moest op en rond de vindplaats eerst een deel
van de waterplanten, die er vanaf de bodem tot
vrijwel aan de oppervlakte van het meer groei
en, worden gerooid en verwijderd. Vervolgens
werd met behulp van een pomp en een lange
slang het toestel zo goed mogelijk "schoon
7