was 320 Squadron met zijn ervaren vliegers in
feite de enige personeelsbron waaruit de beno
digde bemanningen konden worden gerecru-
teerd. Gevolg was, dat de Nederlandse regering
in Londen een zware druk uitoefende op het
marinehoofdkwartier om het nodige vliegend
personeel voor deze urgent geachte taakuitvoe
ring vrij te maken. De hiervoor verantwoordelij
ke Commandant der Marine, vice-admiraal J.H.
Termijtelen, zag zich voor een levensgroot
dilemma gesteld, aangezien 320 nog volop in
zijn ondersteunende strijd ten behoeve van de
oprukkende geallieerde legers was verwikkeld.
Uiteindelijk werd besloten de uit Bristol opere
rende KLM-bemanningen met hun Douglas-
materieel te militariseren. Een tweede maatre
gel was, dat enige 320-vliegers na ommekomst
van hun verlof- en rustperiode niet meer opera
tioneel bij het squadron werden teruggeplaatst.
Over deze laatste gang van zaken werd de toen
malige 320-commandant overste H.V.B.
Burgerhout vaak niet eens tevoren ingelicht. In
feite stond Burgerhout al in juni 1944 voor de
weinig benijdenswaardige taak vanwege de toen
al zich aandienende personeelstekorten maxi
mum effort van zijn squadron te eisen. In de
derde week na D-day, toen het squadron reeds
het verlies van zeven Mitchells met 29 beman
ningsleden had moeten incasseren, meldde hij
de basiscommandant van RAF Dunsfold dat hij
320 niet meer maximaal kon inzetten. Na een
persoonlijk onderzoek van Air Vice Marshal Sir
Basil Embry werd toen besloten tot instroom
van buitenlandse vliegtuigbemanningen in het
squadron. Hierdoor was voortzetting van de
operationele inzet door 320 binnen 2nd TAF
gewaarborgd. Eind 1944 kreeg de alom zeer
gewaardeerde Burgerhout wederom met een
personeelsprobleem te maken, dat nu echter
een geheel ander karakter droeg. Aanleiding
vormde het plaatsingsbeleid dat door de mari
neleiding ten aanzien van enkele door hem uit
het squadron overgeplaatste 320'ers was
gevoerd. Toen hem bleek dat enkele vliegers,
die zijns inziens al eerder bij het squadron niet
de vereiste plichtsopvatting hadden getoond, nu
pardoes naar de nieuw geformeerde transpor
teenheden waren overgeplaatst, was voor hem
de maat vol! In een ongemeen felle brief aan
vice-admiraal Termijtelen gaf Burgerhout zijn
mening over deze besluitvorming. Hij vond der
gelijke beslissingen van "Londen" niet alleen
onbillijk, maar zij ondermijnden bovendien het
moreel en de goede geest in het squadron.
Doelend op de houding van de betreffende vlie
gers meende Burgerhout niet geheel ten onrech
te, dat deze overplaatsingen bij de collega-vlie
gers negatieve reacties zouden oproepen in de
trant van als je je plicht doet en géén moei
lijkheden maaktblijf je doorvliegen tot het
moment dat een ongelukstreffer een eind
aan je carrière maakt, terwijl niet voldoen
als oorlogsvlieger en dichtbij de hoofdkwar-
tierlijke haard zitten het voordeel geeft, dat
in welke vorm dan ook je eigen positie ver
betering oplevert.
Burgerhouts niet mis te verstane kritiek werd
door "Londen" - hoe kan het anders! - aller
minst op prijs gesteld. In zijn antwoordbrief
wond vice-admiraal Termijtelen er geen doekjes
om: de CSQ320 moest beseffen dat de uitein
delijke beslissing omtrent plaatsingen van
tot de Koninklijke Marine behorend of
daarbij gedetacheerd zijnd personeel bij de
Commandant der Marine berustte. Toch is
er mede door toedoen van Burgerhout's opvolger
A.W. Witholt als CSQ320 wat aan de "kneus
jes" gedaan.
Belgische, Britse crews en die van het
Gemenebest
Intussen was eind augustus 1944 de oorlogsge
reedheid van het squadron vanwege de geleden
zware personele verliezen vér beneden de ver
eiste standaard gekomen. Aangezien aanvulling
met Nederlandse bemanningen voorlopig onmo
gelijk was, moest direct worden overgegaan tot
(tijdelijke) detachering van niet-Nederlandse
vliegtuigbemanningen. Gehoopt werd op een
spoedige capitulatie van Nazi-Duitsland, die
zich trouwens steeds meer aftekende nu de
geallieerde legers dieper in bezet West-Europa
18