Naast aparte luchtafweerbatterijen kwamen
speciale granaten, die op hoogte konden worden
afgesteld. Ging dat 'tempèren' eerst nog voordat
de granaat het kanon inging, al gauw was het
mogelijk het temperen met een reeds geladen
granaat te doen, zodat de laatste hoogte- en
afstandmeting, verkregen door optische kijkers
via een vuurleiding kon worden ingesteld.
Hoogvliegende aanvallers kregen naast gericht
vuur op de leider van de formatie te doen met
een barrage, waarbij liefst zo veel mogelijk
vuurmonden werden betrokken, die op diverse
hoogten vuur afgaven.
Met dit geschut moesten ook aanvallende duik
bommenwerpers worden afgeweerd, terwijl
laagvliegende (torpedo)bommenwerpers in hun
aanval te maken kregen met voor zich uit in het
water ontploffende granaten, die een waterzuil
veroorzaakten die fataal kon zijn.
In dit verband zij opgemerkt dat ook wel eens
de hoofdbatterij van 20 cm of meer hiervoor
werd gebruikt.
Lichte luchtafweer
In het lichte afweergeschut is ook een duidelij
ke ontwikkeling te zien naar zwaarder kalibers
en sneller vuur. Zo werd de in WOI gebruikte
Lewis-mitrailleur van 7.7 mm met 150 scho
ten/minuut vervangen door een mitrailleur van
7,9 mm met 400 tot 800 schoten of door de
zwaardere en veel effectievere 12.7 mm met
400 tot 600 schoten/minuut, een wapen dat ook
veel in Amerikaanse vliegtuigen in gebruik was.
De volgende stap was de 20 mm mitrailleur o.m.
van Oerlikon uit Zwitserland, die met een snel
heid van over de 125 schoten per minuut klei
ne granaatjes kon afschieten, effectief tot op ca
2000 m. In Japan kwam de 25 mm van
Hotchkiss uit Frankrijk in diezelfde vorm tot
ontwikkeling met nagenoeg gelijke prestaties..
Van Bofors uit Zweden werd de 40 mm bekend,
die niet alleen bij de Kon. Marine al voor de
oorlog aan boord van Hr. Ms. kruiser DE RUY-
TER werd aangebracht. Die werd als tweeling
Britse 2 x 10,5 cm DPLA, vuursnelheid hing af van munitiebrengers
26